Schrijven en rapporteren in het sociaal domein - ter Horst & ter Hedde
2 • Je cliënt
4 Wat was het effect op de cliënt(e)? Om een goed beeld te krijgen van wat het resultaat van de interventie was, bespreek je ook hoe de cliënt(e) reageerde en eventueel wat je met de cliënt(e) hebt besproken. In het rapport over Roos schrijf je bijvoorbeeld: ‘Roos begon te huilen en vertelde dat haar vriend het uitgemaakt had. Ze raakte helemaal overstuur en wilde niet met mij praten. Ze zei:“Ik wil er niet over praten! Ik wil alleen maar huilen!”’ 5 Zijn er afspraken gemaakt over het vervolg? Collega’s die de cliënt(e) na jou zien, moeten weten hoe ze verder moeten met de cli ënt(e) en wat er precies is afgesproken. ‘We hebben afgesproken dat ik voor het einde van mijn dienst nog even langs zou komen om te kijken hoe het met haar gaat. Ik denk dat we voor de nacht nog even bij haar langs moeten gaan om te zien of ze iets kalmerends nodig heeft om goed te kunnen slapen. Morgenochtend ook meteen bij haar kijken.’
Voor alle duidelijkheid volgt hier een ander voorbeeld, dat van Henk.
‘Ik zag dat Henk rode ogen had toen ik binnenkwam vanmorgen. Ik had de indruk dat hij gehuild had. Toen ik vroeg hoe het met hem was, gaf hij geen antwoord op mijn vraag. Hij bleef voor zich uit staren en in zijn koffie roeren. Ik ben bij hem gaan zitten en heb hem nogmaals gevraagd hoe het was en of ik iets voor hem kon doen. Toen vertelde hij dat hij net gehoord had dat zijn moeder kanker heeft. We hebben gepraat over wat dat voor hem betekent. We hebben ook afgesproken dat we morgen samen bij haar op bezoek gaan. Henk zei dat hij het fijn vond dat ik met hem mee wilde naar zijn moeder.’
OPDRACHT 2.3 Vorm de uitspraken zo om, dat de lezer er wél wat mee kan:
– Dorus heeft een smerige jas aan. – Fien zat vandaag goed in haar vel.
– Leon had weer heel wat praatjes onder het eten. – Mevrouw had duidelijk geen zin in de dagbesteding.
26
Made with FlippingBook Annual report maker