Schrijven en rapporteren in het sociaal domein - ter Horst & ter Hedde

Schrijven en rapporteren in het sociaal domein

www.coutinho.nl/schrijvenenrapporteren Met de code in dit boek heb je toegang tot je online studiemateriaal. Dit materiaal be staat uit casuïstiek, antwoorden, opdrachten, links naar mindmapprogramma’s, down loadbare schema’s en een instructiefilmpje hoe je mindmaps opbouwt. Om je studiemateriaal te activeren heb je onderstaande code nodig. Ga naar www.coutinho.nl/schrijvenenrapporteren en volg de instructies.

Schrijven en rapporteren in het sociaal domein De cliënt centraal

Judith ter Horst Kim ter Hedde

bussum 2023

© 2023 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gege vensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder vooraf gaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor de readerregeling kan men zich wenden tot Stichting UvO (Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties, www.stichting-uvo.nl). Voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal in knipselkranten dient men contact op te nemen met Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, www.stichting-pro.nl).

Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl

Omslag: studio Pietje Precies bv, Hilversum

Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Perso nen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN: 978 90 469 0880 8 NUR: 752

VOORWOORD

Dit boek is belangrijk voor iedereen die sociaal werker wil worden of het al is. Want hoe je het ook wendt of keert, schrijven doen we heel veel, zowel in ons privéleven als voor ons werk. En sinds de digitale revolutie hebben we ook steeds méér mogelijkheden om te communiceren. De taal je die gebruikt in privésituaties of op je werk verschilt. Je kunt alledaagse spreek taal niet altijd gebruiken als schijftaal. En net zoals je als sociaal werker leert hoe je een goed gesprek voert, zo moet je ook leren hoe je goed schrijft. Zowel aan goed spreken als aan goed schrijven gaat goed denken vooraf. Daarom zei de Duitse filosoof Schopenhauer lang geleden al: ‘goed geschreven is goed gedacht’. En om goed te leren denken is het belangrijk dat je bijvoorbeeld leert onderscheid te maken tussen feiten en (eigen) meningen en dat je je advies of mening goed kunt onderbouwen met argumenten. Stel, je moet als sociaal werker bij de jeugdbescherming een advies schrijven aan de kinderrechter over een kind dat thuis in een onveilige situatie leeft. Je moet dan ge bruikmaken van methodische, pedagogische en juridische kennis en van kennis van de beroepscode van de sociaal werker. Je moet al die kennis combineren tot heldere gedachten en die gedachten begrijpelijk en toegankelijk opschrijven. Het mooie van dit boek is dat het je helpt goed te leren schrijven, steeds in kleine, con crete stappen. Het is fijn om goed te kunnen schrijven, juist omdat het een van de vaar digheden is die zo belangrijk is voor het werken in het sociaal domein. En als dat ook nog eens het verschil kan maken voor mensen die in hun leven minder geluk hebben gehad, is dat toch een extra stimulans met dit boek aan de slag te gaan!

Ik las het boek met veel plezier en werd er ook weer wat wijzer van.

Jan Willem Bruins directeur van de beroepsvereniging van sociaal werkers (BPSW)

INHOUD

INLEIDING

10

DE KADERS WAARBINNEN JE SCHRIJFT

13

1 Wat je schrijft, ben je zelf

16 16 18 20 21 24 27 31 33 33 35 38 43 46 48 48 50 52 57 58 59 59 61 66 67 68 69

1.1

Je referentiekader

1.2

De context waarbinnen je schrijft

2 Je cliënt

2.1

Parafraseren en overstijgend schrijven

2.2 Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren 2.3 Beschrijvingen, feiten, meningen, ervaringen en interpretaties

2.4 Cliënten en het digitale cliëntvolgsysteem

3 De lezer is ook maar een mens

3.1

Wie is de lezer?

3.2 Spreektaal of schrijftaal: c’est le ton qui fait la musique

3.3 De vragen van de lezer

3.4 De mindmap

3.5 Meelezers: de cliënt leest het ook

4 Overtuigend schrijven

4.1

Een beroep op een autoriteit: informatiebronnen

4.2 Doel-middelenargumentatie 4.3 Causaliteit (oorzaak en gevolg)

5 Juridische en ethische kaders van rapportage

5.1

Privacy en AVG

5.2 Ethiek en AVG

5.3 Cliëntgegevens beheren: jouw rechten en plichten 5.4 Verantwoordelijkheid van verschillende instellingen

5.5 Samenwerken is legitimeren en profileren 5.6 De rechten en plichten van de cliënt

5.7 De rechten van de sociaal werker

5.8 Samenvatting

SCHRIJVEN ALS MIDDEL BIJ METHODISCH WERKEN

73

6 Rapporteren

77 78 78 79 80 80 82 84 87 88 90 91 93 95

6.1

Opzet van het rapport

6.2 Voorblad met basisgegevens 6.3 De inleiding bij het rapport

6.4 De relevante informatie uit de voorgeschiedenis

6.5 De situatieschets

6.6 De cliënt (en direct betrokkenen)

7 Startfase

7.1

Het cliëntdossier

7.2 7.3 7.4 7.5 7.6

De startfase

Gespreksverslagen

Startverslag Het ecogram Levensverhaal

8 Onderzoeksfase en planning

98 98

8.1

Het probleem verkennen

8.2 Het probleem onderzoeken en analyseren

100

8.3 Het observatieverslag 101 8.4 Vaststellen probleem, de hulpvraag in kaart brengen en doelen opstellen 102 8.5 Acties formuleren en een planning maken 105 8.6 Verwijsrapportage: indicatiestelling en advies 107 8.7 Een aanvraag indienen 109 8.8 Bezwaar- en beroepschrift 111

9 Aanpakfase

114 115 117 119 121 122 123

9.1

Dag- of overdrachtsrapportage

9.2 Groepsrapportage 9.3 Voortgangsverslag

10 Afrondingsfase

10.1 Evaluatie- en eindrapportage

10.2 Adviesrapport

11 Communiceren met derden in het belang van de cliënt

126 127 128 130 135 143 144 149 149 152 155 155 160 165 167 167 168 170 171 173 176 178 179 181 189 147

11.1 Stuur ik een e-mail of een brief?

11.2 Je schrijft een e-mail 11.3 Je schrijft een brief 11.4 Soorten brieven 11.5 Signaleringsrapport 11.6 Subsidieaanvraag

SCHRIJVEN IS EEN VAK: DE TEKST ALS PRODUCT

12 Schrijven doe je stap voor stap

12.1 Stap 1 – Achteroverleunen en rustig even nadenken 12.2 Stap 2 – De mindmap invullen en doorschrijven 12.3 Stap 3 – Aanvullen wat nodig is, schrappen wat overbodig is

12.4 Stap 4 – Structuur en samenhang aanbrengen

12.5 Stap 5 – Zinnen goed lopend maken

12.6 Stap 6 – Spellingcontrole

13 Rapportagechecklists

13.1 Startfase

13.2 Onderzoeksfase en planning

13.3 Aanpakfase

13.4 Afrondingsfase

Synoniemenlijst

Stappenplan werkwoordspelling

Checklist tekstredactie

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

REGISTER

OVER DE AUTEURS

INLEIDING

Schrijven over je cliënt vraagt specifieke vaardigheden. Want hoe leg je precies vast wat ie mands mening is of hoe de cliënt omgaat met problemen en obstakels? En hoe zorg je dat telkens goed duidelijk is wat jouw interpretatie is van een situatie? Je wilt natuurlijk steeds zui ver en zorgvuldig formuleren en zo min mogelijk (dis)kwalificerend zijn in wat je schrijft. Je wilt de lezer niet op het verkeerde been zetten en een onjuist beeld geven van de cliëntsituatie. In het eerste deel van dit boek gaan we uitgebreid in op de kaders waarbinnen je schrijft. Dat wil zeggen dat we aandacht besteden aan jouw referentiekader als schrijver over de cliënt. We bespreken de rol van de cliënt als onderwerp van wat je schrijft en waarom het belangrijk is dat je focust op wat de lezer nodig heeft om jouw tekst goed te interpreteren. Je wilt tenslotte graag de lezer goed informeren en ervoor zorgen dat de lezer doet wat jij wilt, hoopt of verwacht. Je schrijft altijd met een doel. Je wilt de lezer simpelweg informeren of je wilt juist dat de lezer handelt naar aanleiding van jouw tekst. Hoe je de lezer het best overtuigt, hangt af van de kwaliteit van je argumentaties. In hoofdstuk 4 bespreken we dan ook de argumen tatietechnieken die je veelvuldig zult (moeten) gebruiken in wat je schrijft over de cliënt. Omdat je over mensen schrijft, vooral omdat het meestal over zeer privacygevoelige informatie gaat, moet je terdege rekening houden met de beroepscode, de Europese wet geving en de Algemene Verordening Gegevensverwerking. In deze Europese verorde ning zijn belangrijke wettelijke regels vastgelegd over hoe je met persoonsgegevens moet omgaan. Juist in het sociaal domein moet je je goed bewust zijn van die regels. Daarom bespreken we deze in een uitgebreid hoofdstuk. In het tweede gedeelte bespreken we de meest voorkomende soorten rapportages, brie ven en mails die je binnen het sociaal domein zult moeten schrijven. Het zwaartepunt ligt op het rapporteren, maar we gaan ook in op brieven, aanvragen, bezwaar- en be roepschriften en dergelijke. We volgen hierbij het proces zoals dat meestal verloopt in de hulpverlening. In elke fase van dat proces zul je specifieke tekstsoorten tegenkomen. We bespreken per fase de meest voorkomende tekstsoorten. We illustreren het proces en de daaraan gekoppelde tekstsoorten steeds met herkenbare en invoelbare casussen, zodat de theorie op een heldere manier praktisch en concreet wordt. Wat je schrijft, is jouw visitekaartje en dat van de organisatie waar jij werkt. Sterker nog, de gemiddelde lezer beoordeelt jou onbewust op basis van datgene wat jij geschreven hebt. Een slordige rapportage maakt een onzorgvuldige en onprofessionele indruk. Daarom wil je natuurlijk zo correct mogelijk schrijven en zo laten zien dat je een professional bent die een helder, samenhangend en goed opgebouwd verhaal kan schrijven. Het is misschien niet het eerste waar je aan dacht toen je voor het vak van sociaal professional koos, maar het is wel een belangrijk onderdeel van de hulp aan je cliënt. Immers, hoe beter je schrijft, hoe beter je de

10

Inleiding

belangen van de cliënt waarborgt. Hoe je correct, toegankelijk en leesbaar schrijft, bespreken we in het derde deel van dit boek. We gaan daarbij in op hoe je stapsgewijs komt van een in houdelijk stevig verhaal tot een tekst die de lezer snel en makkelijk kan doorgronden. Dit boek is gebaseerd op de boeken Rapporteren in de hulp- en dienstverlening (2015) en Schrijfgids voor Social Work (2016). We hebben de inhouden van deze boeken samen gevoegd, geactualiseerd en aangevuld met de bedoeling een toegankelijk handboek te schrijven voor de sociaal professional. Een belangrijk nieuw aspect aan het boek is de koppeling van de methodische hulpverleningsfasen en hun werkpunten aan de betreffen de rapporteer- en schrijfmomenten. Het boek is bedoeld voor studenten in het hbo. In elk hoofdstuk en bij elke inhoud vind je casussen met daarbij opdrachten. We kunnen ons goed voorstellen dat je het boek meeneemt als je op stage gaat. Als je de opleiding hebt afgerond, kun je het op je werkplek ook prima in je bureaula leggen om er af en toe nog even in na te lezen hoe die ene rapportagevorm ook alweer geschreven moest worden. Je kunt alles makkelijk nazoeken in de inhoudsopgave of in het register. DANKWOORD Bij het schrijven van Schrijven en rapporteren in het sociaal domein hebben we voor som mige specifieke onderwerpen onze collega’s geraadpleegd die werkzaam zijn (geweest) in het sociaal domein. Zij hielden ons scherp op de inhoud en de vorm. Docenten van ver schillende hogescholen hebben kritisch meegelezen en meegedacht. We zijn zeer dank baar voor de tijd en energie die zij hierin gestoken hebben. Ook de collega’s en studenten van Kim willen we bedanken voor de inspirerende ge sprekken en aanknopingspunten voor verbetering. In het bijzonder bedanken we Eline Westerhof-van Houdt voor haar kritische blik met betrekking tot de juridische kant van het schrijven over cliënten en Nathalie Stegeman-Bult voor haar professionele inbreng. Ook zij hebben ons ontzettend geholpen een bruikbaar en actueel boek te schrijven. Ten slotte veel dank aan Jan Willem Bruins voor het inspirerende gesprek vooraf en het schrij ven van zijn motiverende voorwoord.

ONLINE STUDIEMATERIAAL Op www.coutinho.nl/schrijvenenrapporteren vind je het online studiemateriaal bij dit boek. Dit materiaal bestaat uit:

– extra casuïstiek met opdrachten; – antwoorden op de opdrachten; – links naar mindmapprogramma’s;

– schema’s en tabellen uit dit boek om te downloaden; – een instructiefilmpje hoe je mindmaps opbouwt.

11

DE KADERS WAARBINNEN JE SCHRIJFT

INLEIDING Schrijven is een belangrijk onderdeel van het vak van een sociaal werker. Je schrijft in het hele proces van samenwerken met je cliënt telkens op hoe het gaat, wat er is gebeurd, wat besproken en afgesproken is. Alles wat je schrijft, de keuzes voor wat re levant is, voor hoe je het onder woorden brengt, wordt altijd medebepaald door jouw eigen perspectief. Je schrijft immers altijd vanuit wat jij gezien, gelezen en gehoord hebt en hoe jij dat vertaalt naar de belangen van de cliënt. Het is zinvol om bewust stil te staan bij wat jouw eigen achtergrond is en vanuit welk referentiekader jij denkt, handelt en schrijft. Hoe denk jij over dingen die de cliënt meemaakt? Hoe ben je van nature geneigd om te reageren? Dát bepaalt namelijk ook de manier waarop je schrijft over de cli ënt en diens situatie. In hoofdstuk 1 gaan we daarom eerst in op jouw perspectief als schrijvende sociaal werker. Welke beelden heb jij van de cliënt en diens situatie, hoeveel afstand of juist nabijheid ervaar je en hoe objectief, normatief of subjectief ben je? Dat heeft allemaal invloed op de manier waarop jij met en over je cliënt com municeert. Wat je schrijft, gaat over de cliënt en het gaat natuurlijk om de belangen van de cliënt. Je wilt daarbij zo zorgvuldig mogelijk diens verhaal vertellen en ervoor zorgen dat de belangen en de doelen van de cliënt zo goed mogelijk worden nagestreefd. Je schrijft het verhaal van de cliënt en van eventuele derden die bij het samenwer kingsproces betrokken zijn. In hoofdstuk 2 bespreken we hoe je zorgvuldig weergeeft wat jouw observaties en waarnemingen zijn en hoe je die geïnterpreteerd hebt. Je geeft uitspraken en meningen van anderen weer. Het is van groot belang dat je dat heel zorgvuldig doet, zodat steeds duidelijk is van wie een mening of interpretatie is. Hiervoor worden in hoofdstuk 2 veel tips en voorbeelden gegeven. Wat je schrijft, moet voor de lezer optimaal toegankelijk zijn. Je kunt je voorstellen dat een lezer ook een eigen referentiekader, een eigen perspectief heeft. Die lezer heeft bovendien een eigen rol ten opzichte van jou en de cliënt. Of je elkaar nu kent of niet, bij wat je schrijft, moet je altijd zo goed mogelijk afstemmen op je lezer. Hoe beter je dat doet, hoe beter de boodschap overkomt. Daarom gaan we in hoofdstuk 3 uitgebreid in op hoe je optimaal op je lezer kunt afstemmen bij het schrijven van di verse teksten. Zo maak je jouw rapportages doeltreffender. We bespreken hoe je kunt inschatten hoe de lezer zich verhoudt tot de inhoud en het onderwerp. Het geheel van onderwerp, inhoud en de relatie tot degene die het rapport geschreven heeft, is van invloed op hoe het rapport gelezen wordt en wat het effect ervan is. Wanneer je een rapportage schrijft waarin je de lezer ergens van moet overtuigen, kun je gebruikmaken van effectieve argumentatietechnieken. Dat gaat niet over het zo goed mogelijk verkopen van je mening, maar over het zo helder en zorgvuldig

mogelijk gebruikmaken van de informatie over de cliënt. Het doel is de lezer te over tuigen van het waarom van een voorstel of advies. In hoofdstuk 4 gaan we in op hoe je op een correcte manier gebruikmaakt van argumentatietechnieken om zo voor de cliënt optimaal diens doelen te bereiken. Als sociaal werker beschik je over behoorlijk privacygevoelige informatie. De be roepscode en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), een Europe se wetgeving die de privacy van burgers moet waarborgen, zijn bepalend voor hoe je cliëntgegevens moet afschermen voor derden. De AVG bepaalt ook onder welke voorwaarden je informatie met derden mag en soms zelfs moet delen. In hoofdstuk 5 bespreken we deze regelgeving, wat jouw rechten en plichten zijn en welke rechten en plichten de cliënt heeft.

1 WAT JE SCHRIJFT, BEN JE ZELF

INLEIDING

Als sociaal werker ben je vooral gericht op interactie met je cliënt. Voor jou staat de cliënt centraal in de gesprekken en de samenwerking. Geregeld rapporteren hoort echter ook bij het werk, is zelfs noodzakelijk. Veel sociaal werkers verzuchten dat in hun werk de schriftelijke communicatie een steeds grotere rol gaat spelen. ‘Het lijkt meer een doel dan een middel’, zeggen ze. Het is hoe dan ook een instrument in je dagelijks werk. Door te rapporteren, monitor je de ontwikkelingen met betrekking tot de cliënt en de effectiviteit van jouw werkwijze. Het helpt je verantwoorden wat je doet. Het zorgt er bovendien voor dat je vanuit je regelmatige tussenrapportages telkens een goede basis hebt voor nieuwe zorg- en ontwikkelingsplannen. Zoals we al eerder aangaven, is het belangrijk om bewust te kijken naar wie jíj eigenlijk bent in dit proces en wat jouw rol is in deze schriftelijke communicatie. Daarom beginnen we in dit boek met de rol van jouw referentiekader. Als je schrijft, neem je immers altijd iets van jezelf mee. De kunst is om ervoor te zorgen dat jouw eigen normen, waarden en persoonlijke opvattingen zo min mogelijk doorklinken in je tekst, behalve wanneer je ex pliciet benoemt dat ze van jou zijn. De tips en opdrachten in dit hoofdstuk helpen je om te kijken naar jezelf als schrijvende sociaal werker, zodat je ervoor kan zorgen dat je teksten zo objectief mogelijk zijn. Zo leer je optimaal recht te doen aan de situatie van de cliënt en diens (direct) betrokkenen. Als je schrijft, neem je daarbij altijd een stuk van jezelf mee. Je zet immers jouw gedachten over een (cliënt)situatie op papier. Het is heel begrijpelijk en menselijk dat je gedachten gekleurd worden door je eigen normen en waarden. Er zijn veel factoren die invloed hebben op het beeld dat jij van de wereld (en alles erin) hebt. Daarbij spelen factoren met betrek king tot je opvoeding en sociaaleconomische en culturele factoren een rol naast jouw eigen karaktereigenschappen. Al deze factoren samen bepalen jouw referentiekader. Als je bijvoorbeeld zelf op jonge leeftijd al veel hebt meegemaakt, kun je je misschien ergeren aan mensen die klagen over kleine dingen als het weer of een kapotte auto. Je zou dan minder geduld kunnen hebben. Als je dan met iemand praat, laat je misschien dat ongeduld zien. Als jij bent opgegroeid in 1.1 JE REFERENTIEKADER

16

1.1 • Je referentiekader

een gezin waar alcoholgebruik echt niet kon, zou het kunnen dat je ook over het alcohol gebruik van een ander een mening hebt. Die mening kan ook doorklinken in hoe je schrijft over de situatie van de cliënt, zoals in de volgende voorbeelden te zien is:

• Simon is losgeslagen. • Janet drinkt te veel doordeweeks.

De schrijver heeft hier een oordeel over de cliënt weergegeven en dit is impliciet in deze zinnen terug te lezen. Het is begrijpelijk dat dit gebeurt, maar als sociaal werker moet je er vooral naar streven om zo objectief mogelijk te schrijven. Vooral in het sociaal werk loop je nogal eens tegen situaties aan waarin mensen niet vol gens jouw normen en waarden handelen en daar heb je bewust of onbewust een mening over. Daarbij zijn veel zaken die wij voor feitelijk aannemen, vaak helemaal niet zo feitelijk en kan er een heleboel onder zitten. Bijvoorbeeld als een cliënt zegt: ‘Ik moet elke dag naar de sportschool.’ Van wie moet dat dan? Wat is de norm die hieronder zit? Echt objectief schrijven is dus lastig. Als sociaal werker ben je bovendien meestal nauw betrokken bij de situatie en wil je het beste voor je cliënt. Wees je ervan bewust dat dit jouw beeld (vanuit jouw achtergrond) over de situatie kan kleuren. Daarbij is de invulling van wat het beste is, ook vaak normatief geladen. Je mag je mening geven, maar dan gaat het om je professionele mening als sociaal werker – niet om je persoonlijke mening. DENKVRAAG Vergelijk de volgende fragmenten met elkaar. In welk fragment merk je meer afstand van de schrijver ten opzichte van de cliënt? Waar merk je dat precies aan? Fragment 1 De cliënt zou aan het werk moeten gaan omdat hij gezond is en een diploma heeft. De situatie is dusdanig uit de hand gelopen dat er direct actie ondernomen moet worden omdat het anders misgaat met deze cliënt. Fragment 2 De cliënt zegt ten minste zes uur per dag te besteden aan gamen op de PlayStation. Daar naast blowt hij wekelijks. Hij heeft een diploma, maar geeft aan op dit moment nog geen werk te hebben. Aangezien de cliënt alleen woont, kan hij op dit moment niet in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Er zijn kosten, maar er komt geen geld binnen. Naar mijn idee zou het goed zijn als deze cliënt hulp krijgt bij het vinden van werk.

De kaders waarbinnen je schrijft

17

1 • Wat je schrijft, ben je zelf

OPDRACHT 1.1 De volgende voorbeeldzinnen laten de invloed van het eigen referentiekader zien. Benoem wat hier eigenlijk voor mening of norm achter zit en hoe je de zinnen neutraler kunt maken. 1 ‘Ik vind dat het ontoelaatbaar is dat de cliënt te laat komt voor werk, maar wel elke dag in de kroeg zit.’ 2 ‘De cliënte is een slechte moeder, ze laat haar kind huilen.’ 3 ‘(invullen gedrag) doe je niet.’ 4 ‘De cliënte toont geen respect door met haar armen over elkaar te zitten.’ 5 ‘De cliënt is nog helemaal niet klaar om samen te gaan wonen.’ 6 ‘Omdat de cliënte geen verbaal contact heeft met de sociaal werker, vertrouwt ze haar niet.’ De context waarbinnen je schrijft en de rol die jij hebt, bepalen mede wat je wel en niet zegt en hoe en op welke toon je dat doet. In het sociaal werk kunnen er veel verschillende situaties en rollen zijn waarbinnen je schrijft. Denk daarbij niet alleen aan interactie met de cliënt en binnen de eigen organisatie (interne communicatie), maar ook aan schrijven naar instanties of voor de gemeente. Het is daarom belangrijk dat je weet wat de context is en welke (impliciete) regels en conventies daarmee samenhangen. Je kunt je voorstellen dat de woordkeuze en de stijl in een rapportage voor de gemeente heel anders zijn dan wanneer je een memo schrijft voor collega’s. Hoe houd je rekening met de rol die je hebt als je schrijft? • Vraag jezelf af wat de context is. In welke situatie schrijf je? Zakelijk, privé, professioneel, commercieel? • Zijn er ‘ongeschreven regels’ die verbonden zijn aan jouw rol en positie als schrijver? • Is er sprake van een specifieke woordkeuze in de context waarbinnen je schrijft? Ambte lijk, juridisch, formeel of informeel? • Zijn er formele regels of gedragscodes die invloed hebben op jouw rol als schrijver? Bijvoorbeeld wat betreft de privacy van de cliënt of in verband met de beroepscode(s) of regels/protocollen die binnen de instelling gelden? (In hoofdstuk 5 gaan we dieper in op de relatie tussen schrijfwijze(n) en de beroepscode.) 1.2 DE CONTEXT WAARBINNEN JE SCHRIJFT

DENKVRAAG Stel, je hebt een buurman die je zelden buiten ziet. Sinds een paar dagen zitten de gordijnen dicht en de kat van de buurman loopt vaak onrustig miauwend tussen het raam en de gor-

18

1.2 • De context waarbinnen je schrijft

dijnen heen en weer. Hoe zou jij dit bespreken met een buurvrouw die je toevallig tegenkomt op straat? Hoe zou je het aankaarten bij de wijkagent? Welke woorden gebruik je?

OPDRACHT 1.2 – Schrijf een app aan een vriendin/vriend over wat jij denkt over de situatie met de buurman. – Schrijf als wijkcoach een mail aan de andere leden van het buurtnetwerk over de situatie van de buurman.

De kaders waarbinnen je schrijft

OPDRACHT 1.3 Hierna zie je drie tekstfragmenten.

– Benoem de verschillen tussen de fragmenten. Wat valt je op in woordkeuze? – In welke context zijn deze teksten geschreven? Wie is de schrijver en wie de ontvanger? Fragment 1: mevrouw Aartsen Net bij mevrouw Aartsen geweest. Ze zat er helemaal doorheen, heeft geen hulp van familie, vrienden of buren. Ze is echt een eenzaam hoopje ellende. Trof haar in vervuilde toestand aan. Zelf vond ze dat ze zich met wassen en aankleden wel redden kon, maar ze rook naar urine en haar haar was al in geen tijden gewassen. Heb toch maar een afspraak met thuiszorg gemaakt voor haar. Fragment 2: Yusuf Yusuf is een jongen van (naar eigen zeggen) 15 jaar oud, die met zijn ouders gevlucht is uit Syrië. Yusufs moeder is bij de overtocht met de boot verdronken en zijn vader is tijdens de wachtperiode bij de grens met Griekenland aan een longontsteking overleden. Yusuf heeft geen verwanten op wie hij kan terugvallen. Yusuf maakt een apathische indruk. Hij zit soms urenlang naar buiten te staren en wanneer anderen buiten gaan voetballen, wil hij niet meedoen. Fragment 3: Rudi De leefomstandigheden van Rudi (7 jaar), meervoudig gehandicapt, zouden bijzon der verbeteren indien hij dagopvang zou kunnen krijgen die gefinancierd zou kunnen worden vanuit een persoonsgebonden budget. Dit zou voor moeder ook de mogelijkheid openen om zelf weer te gaan werken en in haar eigen inkomen te voorzien.

Zie de website bij dit boek voor extra oefeningen en de uitwerkingen van de opdrachten uit dit hoofdstuk.

19

2 JE CLIËNT

INLEIDING

Als sociaal werker krijg je te maken met veel informatie. De cliënt vertelt over zichzelf en over diens situatie en over de complexe laag van normen die ligt onder de overtuigingen en gevoelens van de cliënt. Daarbij is van belang om onderscheid te maken tussen beschrij vingen, feiten, meningen, subjectieve belevingen van de cliënt en wat jouw interpretatie is. Wanneer je schrijft over je cliënt moet je immers een zo objectief mogelijk beeld van de situatie schetsen. Vergelijk de volgende zinnen eens:

• Mevrouw wordt door iedereen gepest. • Mevrouw heeft het gevoel dat ze door iedereen gepest wordt.

In de eerste zin wordt de mening van mevrouw als feit gepresenteerd. Zo creëer je een beeld van de cliëntsituatie. De lezer kan veronderstellen dat dit een feitelijk gegeven is. Als je duidelijk maakt dat dit de subjectieve beleving van de cliënt is, schept dit bij de lezer een veel genuanceerder beeld. Zo’n beleving of mening die als feit gepresenteerd wordt, kan een cliënt soms lang blijven achtervolgen. Van een subjectieve beleving is het namelijk heel lastig om te bepalen of het ook echt waar is. Er zijn immers altijd meer kanten aan een verhaal. Ook normen en waarden spelen hierbij een rol. Wat iemand als pestgedrag ervaart, kan voor een ander gewoon zijn, bijvoorbeeld lekker muziek maken of barbecueën op het balkon van een appartement onder dat van de cliënt. Daarom is het belangrijk om in je woordkeuze helder onderscheid te maken tussen ob jectieve gegevens, normatieve gegevens (meningen van jezelf en cliënten), subjectieve er varingen of belevingen en jouw eigen interpretaties. Dan gaat het dus om zowel een helder onderscheid weer te geven als duidelijk te vermelden van wie de informatie afkomstig is (zie ook paragraaf 4.1 over direct en indirect betrokkenen). In dit hoofdstuk bespreken we hoe je aan informatie over je cliënt komt en hoe je die informatie zodanig kunt ordenen dat je uiteindelijk het doel van de cliënt kunt bereiken. Inhoudelijk is het daarbij belangrijk zorgvuldig aan te geven of iets een beschrijving, een feit, een mening, een ervaring/beleving of een interpretatie is. Dit vormt de kern van goed en integer rapporteren over je cliënt. Aan de hand van voorbeelden en opdrachten gaan we uitgebreid in op hoe je dat precies moet doen.

20

2.1 • Parafraseren en overstijgend schrijven

CASUS MEVROUW DE RAAT Mevrouw De Raat moet opgenomen worden in een verzorgingshuis en de medewerker van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) heeft daarom een indicatierapport opge steld. Daarvoor heeft ze met mevrouw De Raat gesproken, maar ook met haar dochter Hermien. Een van de uitspraken die Hermien over haar moeder doet, is:

‘Mijn moeder is precies in het huishouden. Soms denk ik dat ze last heeft van smetvrees.’

De CIZ-medewerker kan nu in het rapport schrijven:

De kaders waarbinnen je schrijft

‘Mevrouw De Raat heeft waarschijnlijk last van smetvrees.’

De kans is groot dat mevrouw De Raat hiertegen bezwaar zal maken. Want hoe kan de CIZ-medewerker dit nou zomaar over haar opschrijven? Je kunt dan ook beter noteren:

‘De dochter van mevrouw De Raat geeft aan dat ze soms denkt dat haar moeder smeto vrees heeft.’

Zo blijft de dochter van mevrouw De Raat verantwoordelijk voor deze uitspraak en is het helder dat het om een mening gaat die voortkomt uit haar referentiekader. Als de dochter van mevrouw De Raat zelf het huishouden niet belangrijk vindt en het prima vindt om tussen de rommel te leven, zal ze sneller het gedrag van anderen die hun huis heel schoon hebben als smetvrees bestempelen.

2.1 PARAFRASEREN EN OVERSTIJGEND SCHRIJVEN

Wanneer je je betrokken voelt bij een cliënt, kan het soms lastig zijn om overstijgend te schrijven. Je bent dan zo ingezoomd op de problematiek dat je het grotere plaatje niet meer ziet. Het helpt dan als je fysiek en qua tijd even afstand neemt. Ga bijvoorbeeld een eindje wandelen en probeer hardop voor jezelf te benoemen wat de kern van het probleem van de cliënt is. De kern is ongetwijfeld in een paar zinnen toe te lichten. Je zou kunnen zeggen dat je op deze manier de helikopterview nabootst. De vaardigheden parafraseren en hoofd- en bijzaken onderscheiden helpen je om over stijgend te schrijven. Bijvoorbeeld door je niet te veel te richten op details, maar op de hoofdlijnen. Veel sociaal werkers hebben de neiging om alles te rapporteren wat besproken en gedaan is, het liefst in een chronologische volgorde. Je krijgt dan eerder een soapachtig verhaal, waardoor het voor de lezer heel lastig wordt de hoofdlijn te zien. Om je niet te verliezen in details, helpen de volgende tips:

21

2 • Je cliënt

• Verplaats je in de lezer. • Vraag je af wat je lezer echt moet weten om de situatie goed te begrijpen.

• Laat voorbeelden weg als die niets toevoegen. • Beperk je tot hoofdlijnen, noem geen details. • Beperk je tot één deelonderwerp, weid niet uit.

Bij een parafrase vat je een situatie samen in je eigen woorden. Daarbij kan het enorm helpen als je even echt afstand neemt van de cliëntsituatie. Dat kan door bijvoorbeeld niet alle gespreksnotities erbij te pakken, maar juist even achterover te leunen en te proberen om uit je hoofd op een rijtje te zetten welke kernthema’s bij deze cliënt spelen. Als je ze in steekwoorden noteert, bieden die steekwoorden – die dus de kern van de situatie vormen – je een kapstok om de belangrijkste informatie aan op te hangen. Je kunt hiervan een mindmap maken die je als raamwerk voor je tekst gebruikt (zie ook paragraaf 3.4). Als je vervolgens voor jezelf goed in beeld brengt wat jouw waarneming is, wat een feit is en wat een mening van de cliënt, kun je een zuiver rapport schrijven waarbij steeds duidelijk is wie de ‘eigenaar’ is van een uitspraak en wat er precies gebeurde of gezegd is.

DENKVRAAG Bedenk wat je allemaal moet benoemen om de belangrijkste informatie over je cliënt te geven. Welke thema’s moeten aan bod komen?

OPDRACHT 2.1 Benoem de kern van de volgende cliëntinformatie:

Sannah is een meisje van 13 jaar oud. Ze heeft de laatste tijd veel moeite om mee te komen op school. Ze is vaak moe en haar docenten hebben haar al meerdere keren betrapt op slapen in de les. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij wiskunde en bij Nederlands. Haar docenten hebben meermaals in rapportvergaderingen aangegeven dat het zo niet langer gaat. Sannah heeft op dit moment geen enkele voldoende meer op haar rapport en zal blijven zitten. Haar mentor heeft gesprekken gehad met Sannah. Ze zegt dat ze thuis voor haar twee broertjes van 5 en 9 jaar moet zorgen, omdat haar moeder altijd moet werken. Ze weet niet waar haar vader is, hij is twee jaar geleden weggegaan na de zoveelste ruzie met haar moeder. Het gezin heeft weinig te besteden.

OPDRACHT 2.2 Orden de informatie uit de hierna weergegeven casus Nanou onder de volgende kernthema’s: – kind

22

2.1 • Parafraseren en overstijgend schrijven

– opvoeding – hulpverleningsgeschiedenis

Schrijf vervolgens een samenvatting van de problematiek rond Nanou. Je mag per thema één alinea schrijven. Zorg dat ook hier feiten, meningen en interpretaties goed herken baar zijn voor de lezer.

CASUS NANOU • Moeder (20) is op haar 16 e zelfstandig (op kamers) gaan wonen. • Er zijn veel vriendjes geweest; vaak trokken ze bij moeder in en werden dan vaak door de huisbaas weer op straat gezet. • Op haar 17 e raakte moeder zwanger van een vriend met wie ze een kortstondige relatie had. • Uit deze relatie is Nanou geboren. Toen moeder zwanger bleek te zijn, heeft de huis baas haar ook op straat gezet met al haar spullen. Moeder klopte aan bij een vriendin, bij wie ze tijdelijk mocht wonen tot de baby geboren was. • De biologische vader van Nanou is niet in beeld; volgens moeder is hij ook niet op de hoogte van het bestaan van Nanou. • Kort na de geboorte krijgen moeder en de vriendin bij wie ze inwoont, ruzie, en moeder vlucht naar haar ouders. • Daar wordt ze eerst met open armen ontvangen. Grootouders zijn blij en trots dat ze een kleinkind hebben. • Moeder laat dan de zorg aan de grootouders over en pakt het oude leventje van uitgaan en plezier maken weer op en doet alsof Nanou er niet is. • Tot grootmoeder zich te veel gaat bemoeien met de opvoeding van Nanou en com mentaar heeft op het gedrag van moeder. • Dan is het weer ‘het oude liedje’, en moeder vertrekt met Nanou, zonder adres of telefoonnummer achter te laten. • Moeder heeft hierna steeds nieuwe vrienden bij wie ze tijdelijk verblijft met Nanou. • Steeds keert ze na een poosje terug bij grootouders. • Meestal heeft ze dan geen geld meer, is ze fysiek op en soms ook bont en blauw geslagen. • Grootouders vermoeden dat moeder steeds teruggaat naar hetzelfde agressieve vriendje. • Moeder laat over die periodes niets los. Ze vindt dat grootouders zich er niet mee moeten bemoeien en niet zo moeten zeuren. • Grootouders maken zich zorgen en stellen vragen over de situatie van moeder en Nanou. • Moeder neemt dan vaak al snel Nanou weer mee en verdwijnt uit beeld tot haar re serves weer op zijn.

De kaders waarbinnen je schrijft

23

2 • Je cliënt

• Enkele weken later wordt moeder met Nanou gevonden door de politie. Ze bivakke ren in een portiek van een sloophuis. • Nanou en moeder worden naar een opvanghuis voor tienermoeders gebracht. • Daar kunnen ze niet blijven omdat moeder al te oud is voor het opvanghuis. • Nanou wordt hier wel onderzocht door een gedragsdeskundige en door een verpleeg kundige. • Nanou (nu 2 jaar oud) heeft een ontwikkelingsachterstand en is ondervoed. • Nanou huilt veel, is onrustig en slaapt erg weinig. • Nanou speelt nauwelijks, en wanneer haar speelgoed aangeboden wordt, duwt ze dit weg. • Moeder lijkt in het begin zorgzaam en betrokken, maar laat de zorg al snel aan an deren over. Om aan informatie over een cliënt te komen, maak je voornamelijk gebruik van waarne mingen en observaties. Deze interpreteer je vervolgens waarna je erover rapporteert. Waar nemen is min of meer bewust zien, horen, ruiken en voelen. Zo gaat het ook in contact met je cliënten. Je kent dat wel: je komt bij een cliënt en je hebt eigenlijk meteen al het gevoel dat er iets is, je registreert als het ware iets bijzonders. Naast het bewuste zien, horen, ruiken en voelen, hoort die intuïtieve waarneming bij het vak van sociaal werker. Het is belangrijk dat je je realiseert dat het ook sterk verbonden is met jouw eigen perceptie en met jouw eigen referentiekader. Deze paragraaf gaat over hoe je bewust en zorgvuldig om kunt gaan met jouw perceptie en met jouw eigen referentiekader. Observeren is bewust en gericht kijken naar een situatie, persoon of handeling. Als je over een observatie moet rapporteren, moet je zorgvuldig onderscheid maken tussen wat je zag en hoe je dat interpreteert. Aangezien je een specifieke observatievraag wil beantwoorden, maak je meestal gebruik van een bepaalde methode om te observeren. Je gebruikt een turf- of vragenlijst of een andere methode waardoor je gericht kijkt naar de cliënt in een bepaalde situatie. Daarbij leg je zo precies mogelijk vast wat je hebt gezien. Interpreteren van wat je waarneemt of observeert, bepaalt voor een groot deel hoe je handelt ten opzichte van de cliënt. Oftewel, op basis van de waarnemingen en observaties interpreteer je de situatie. Dat kunnen grote en kleine interpretaties zijn. Bijvoorbeeld: je werkt in een revalidatiecentrum en een van je cliënten is niet meer te activeren: hij ligt alleen maar naar de muur te staren. Je interpreteert: ‘Cliënt is depressief.’ Het kan ook zijn dat je bij een bewoner van een zorginstelling binnenkomt en een branderig luchtje ruikt. Je kleine, alledaagse interpretatie is in dit geval: ‘Er brandt iets aan!’ Je reactie zal zijn dat je naar de keuken rent om te kijken of er geen pan op het vuur staat. Bij de cliënt van wie je denkt dat hij depressief is, zul je aan het bed gaan zitten om steun te bieden en te luisteren naar diens verhaal. 2.2 WAARNEMEN, OBSERVEREN, INTERPRETEREN EN RAPPORTEREN

24

2.2 • Waarnemen, observeren, interpreteren en rapporteren

Rapporteren doe je naar aanleiding van waarnemingen en observaties die je geïnterpre teerd hebt. Bij het opschrijven van al deze interpretaties moet je zorgvuldig beschrijven wat je zag en expliciet benoemen wat je interpreteert. Dus niet zo:

• Ik kwam bij Roos en merkte dat het weer helemaal mis was. • Fien zat vandaag goed in haar vel. • Leon had weer heel wat praatjes onder het eten. • Ineke heeft alweer een blaasontsteking.

De kaders waarbinnen je schrijft

Met deze uitspraken kan de lezer niet veel. Waaraan zie je dat ‘Fien goed in haar vel zit’? Wat zijn bij Leon ‘heel wat praatjes’? Hoe zie je aan Roos dat het ‘helemaal mis’ is? Wat is dat dan, ‘mis’? En hoe vaak heeft Ineke al een blaasontsteking gehad? Daarom moet je in je rapportage altijd heel expliciet scheiden wat je zag (waarneming/observatie) wat feitelijk is en hoe je iets interpreteerde. Hierna volgt een stappenplan dat je kunt volgen om ervoor te zorgen dat je helder en zuiver rapporteert.

1 Wat zag je aan de cliënt(e)? (observaties/waarnemingen) Beschrijf voor de lezer wat je zag aan de cliënt(e). Bijvoorbeeld:

‘Toen ik op Roos’ kamer kwam, lag ze in bed. Ze reageerde niet toen ik binnenkwam, zei geen gedag, maar draaide zich om zodat ze naar de muur keek. Toen ik nog een keer “Hallo” zei, trok ze de dekens over haar hoofd en riep: “Ga weg!”’ 2 Hoe interpreteerde je dat? Het is heel logisch dat je hieruit iets opmaakt, iets interpreteert. Als je expliciet benoemt hoe je het interpreteerde en dat dat jouw interpretatie was, blijf je heel zuiver en helder rapporteren. In het rapport over Roos zou je bijvoorbeeld schrijven:

‘Hieruit maakte ik op dat ze weer depressief was. De vorige keren dat Roos zo deed, was dat namelijk ook het geval.’

3 Hoe heb je gereageerd en waarom? In zo’n situatie is een reactie van jou als sociaal werker heel logisch. Je zou kunnen schrikken van Roos’ gedrag en probeert tot haar door te dringen.. In je rapport schrijf je bijvoorbeeld:

‘Ik ben op de rand van haar bed gaan zitten en heb haar even over haar rug geaaid. Ik heb haar gevraagd wat er aan de hand was en of ze erover wilde praten.’

25

2 • Je cliënt

4 Wat was het effect op de cliënt(e)? Om een goed beeld te krijgen van wat het resultaat van de interventie was, bespreek je ook hoe de cliënt(e) reageerde en eventueel wat je met de cliënt(e) hebt besproken. In het rapport over Roos schrijf je bijvoorbeeld: ‘Roos begon te huilen en vertelde dat haar vriend het uitgemaakt had. Ze raakte helemaal overstuur en wilde niet met mij praten. Ze zei:“Ik wil er niet over praten! Ik wil alleen maar huilen!”’ 5 Zijn er afspraken gemaakt over het vervolg? Collega’s die de cliënt(e) na jou zien, moeten weten hoe ze verder moeten met de cli ënt(e) en wat er precies is afgesproken. ‘We hebben afgesproken dat ik voor het einde van mijn dienst nog even langs zou komen om te kijken hoe het met haar gaat. Ik denk dat we voor de nacht nog even bij haar langs moeten gaan om te zien of ze iets kalmerends nodig heeft om goed te kunnen slapen. Morgenochtend ook meteen bij haar kijken.’

Voor alle duidelijkheid volgt hier een ander voorbeeld, dat van Henk.

‘Ik zag dat Henk rode ogen had toen ik binnenkwam vanmorgen. Ik had de indruk dat hij gehuild had. Toen ik vroeg hoe het met hem was, gaf hij geen antwoord op mijn vraag. Hij bleef voor zich uit staren en in zijn koffie roeren. Ik ben bij hem gaan zitten en heb hem nogmaals gevraagd hoe het was en of ik iets voor hem kon doen. Toen vertelde hij dat hij net gehoord had dat zijn moeder kanker heeft. We hebben gepraat over wat dat voor hem betekent. We hebben ook afgesproken dat we morgen samen bij haar op bezoek gaan. Henk zei dat hij het fijn vond dat ik met hem mee wilde naar zijn moeder.’

OPDRACHT 2.3 Vorm de uitspraken zo om, dat de lezer er wél wat mee kan:

– Dorus heeft een smerige jas aan. – Fien zat vandaag goed in haar vel.

– Leon had weer heel wat praatjes onder het eten. – Mevrouw had duidelijk geen zin in de dagbesteding.

26

2.3 • Beschrijvingen, feiten, meningen, ervaringen en interpretaties

2.3 BESCHRIJVINGEN, FEITEN, MENINGEN, ERVARINGEN EN INTERPRETATIES

Om te voorkomen dat er een vertekend beeld (over je cliënt) ontstaat en om recht te doen aan het contact dat je met de cliënt hebt, is het belangrijk om in je woordkeuze duidelijk te zijn wanneer je feiten, meningen en ervaringen/belevingen gebruikt. In opleidingsdo cumenten, kwalificaties en beroepscodes voor de sociaal werker komt het vaak aan bod: de sociaal werker moet oog hebben voor de mens in zijn sociale context en dus recht doen aan de wisselwerking tussen objectieve kennis, het sociale (opvattingen over normen en waarden) en de beleving van mensen. Op basis van de theorie van het communicatieve han delen van Jürgen Habermas gaat Maatschappelijk werk in model van Johan Bootsma (2002) in op hoe je door die brillen kunt kijken naar verschillende aspecten in een cliëntsituatie. Zo kunnen cliënten: • veel schulden hebben (feitelijke informatie); • zich schuldig voelen omdat ze vinden dat ze hun financiën op orde moeten hebben (sociale wereld: normen/mening); • zich verdrietig voelen door de situatie (ervaring/beleving). Soms kunnen al deze onderdelen in één uitspraak vervat zijn. Bijvoorbeeld: ‘Het is verkeerd dat zij haar geld besteedt aan online gok-apps.’ De feitelijke informatie hier is dat iemand geld inzet op gok-apps. De mening/norm is dat het verkeerd is om hier geld aan te besteden en de onderliggende subjectieve beleving kan zijn dat de betrokkene hier gefrustreerd over is, of misschien wel boos. Het is dus belangrijk om eerdergenoemde aspecten in een hulpverleningsproces gelijk aan bod te laten komen. Als dit lukt, moet je ze als zodanig schriftelijk duidelijk weer kunnen geven, zodat ook je lezer begrijpt door welke bril naar de situatie van de cliënt gekeken wordt. In dit boek wordt ditzelfde onderscheid aangehouden, door aandacht te hebben voor feitelijke informatie, meningen en visies en ervaringen/gevoelens/belevingen en die als zodanig weer te geven. Daaraan toegevoegd is de interpretatie die jij als sociaal werker geeft. De verschillen worden in tabel 2.1 weergegeven (zie de website bij dit boek voor een versie om te down loaden). Een goed hulpmiddel om feiten, meningen, ervaringen en interpretaties te onder scheiden is om jezelf steeds de volgende vragen te stellen: • Wat zie je aan de cliënt? Wat doet de cliënt? • Wat ervaart de cliënt? Wat is diens gevoel bij de situatie? • Wat voor opvattingen heeft de cliënt? • Hoe verhoudt de cliënt zich tot diens omgeving? • Hoe interpreteer je dat? • Hoe reageer je? • Wat is het resultaat?

De kaders waarbinnen je schrijft

27

2 • Je cliënt

Tabel 2.1

Beschrijvingen, feiten, meningen, ervaringen en interpretaties Kenmerk Voorbeeld

Welke woorden gebruik je? kijkt, loopt, zit, leest, praat

Waarnemingen en/of observaties, zoals een weergave van wat je zag of wat gebeurde . Je maakt duidelijk wat je concreet zag, dus níét hoe je dat ino terpreteerde. De lezer kan hetzelfde weer voor zich zien als wat jij zag. Controleerbare gegevens, zoals persoonsgegevens, gezinssamenstelo ling, inkomen en dergelijke. Standpunten, normen, waarden, visies en overtuigingen. In relatie tot anderen, het sociale verkeer. Ze kunnen van de cliënt zijn, van jezelf of van allerlei (direct) betrokkenen. Door expliciet te benoemen van wie de mening/norm is laat je deze voor rekening van die persoon. In je formulering moet je ook laten zien dat het geen feitelijke informatie is. Het is daardoor duidelijk dat het geen algemene waarheid is. Vinden plaats in de binnenwereld van de cliënt, jezelf of de (direct) betroko kene. Treden op als gevolg interactie in het sociale verkeer. Het gaat vaak om gevoelens en ervaringen. Ze zijn subjectief, dus komen echt vanuit de persoon en hebben te maken met identiteit, het binnenperspectief, wat er in iemand omgaat. Ze horen bij die individuele persoon.

– Miep loopt door de kamer heen en weer. – Jan zit stil voor zich uit te kijken. – Josje praat met de begeleider. – Bert ligt op zijn buik met zijn autoo tjes te spelen. – Meneer zit de hele dag te slapen. – Dhr. Jansen is geboren op 3 mei 1978. – Hij is gehuwd en heeft 2 kinderen. – Hij woont sinds april 2009 in De Holm. – Cliënt lijdt aan de ziekte MS. – Dries vindt dat hij te weinig verdient. – Hij denkt dat zijn collega meer krijgt. – Hij meent dat dat niet eerlijk is. – Hij vindt het discriminatie. – Rianka vindt dat ze als goede dochter haar moeder in het huiso houden moet helpen. – Zijn baas is ervan overtuigd dat het wel klopt. – Cliënt moet elke dag bidden van zichzelf. – Moeder vindt dat ze niet moet zeuren, iedereen is weleens ziek. – Reza ervaart de scheiding als moeio lijk. Hij geeft aan verdrietig te zijn.

Beschrijvingen

is …, heeft …, woont

Feiten

vindt, denkt, meent

Meningen

ervaart, voelt, beleeft, boos, blij, bang, verdrietig

– De situatie maakt mij boos. – Maartje voelt zich niet goed.

Ervaringen/belevingen

28

2.3 • Beschrijvingen, feiten, meningen, ervaringen en interpretaties

Kenmerk

Voorbeeld

Welke woorden gebruik je? de indruk hebben dat …, eruit opmaken dat …, concluderen dat …, iets interpreo teren als …, mijn visie hierop

Conclusies die je verbindt aan waaro nemingen. Zoals wanneer je iemand ziet zitten en je eruit opmaakt dat hij zich niet lekker voelt. Het is belangrijk om hier je eigen rol te verwoorden, op basis van je professionele kennis.

– Ik heb de indruk dat hij zich niet lekker voelt. – Uit zijn gedrag maakte ik op dat hij boos was. – Hieruit concludeer ik dat er sprake is van een misverstand.

Interpretaties

De kaders waarbinnen je schrijft

OPDRACHT 2.4 Lees de casus hierna goed door. Gebruik de informatie uit het fragment om de volgende vragen te beantwoorden. Vul je antwoorden in het schema in (zie de website bij dit boek voor een invulbare versie).

– Wat zijn de meningen en van wie zijn deze meningen? – Welke normen zie je hier terug of kunnen eronder liggen?

– Wat zijn de feiten en wat zijn interpretaties? – Wat zijn de ervaringen en van wie zijn ze? – Hoe zou je de feiten, meningen, ervaringen en interpretaties opschrijven?

Voorbeeld Welke woorden gebruik je? Schrijf het op als rapportagetekst

Beschrijving

Feit Mening Ervaring Interpretatie

RONALD (15 JAAR) Ronald heeft drie maanden in jeugdinrichting De Doezel gewoond. Daar kreeg hij veel aandacht en structuur. Regels waren regels, en daar moest hij zich aan houden. Hier leefde Ronald duidelijk van op, oftewel: hij begon ook daadwerkelijk naar de regels van het huis te leven. Hij werd er vrolijker en aanspreekbaarder van en kon ineens weer samen met anderen (leeftijdsgenoten) een gewoon gesprek voeren zonder meteen in de ruziestand te gaan staan.

Sinds drie weken is Ronald weer thuis. De hele periode in De Doezel lijkt helemaal verge ten. Hij gaat over alles met moeder in discussie, loopt weg als hij niet meteen gelijk krijgt

29

2 • Je cliënt

of zijn zin krijgt en hij is vaak tot ’s avonds laat op straat. Pas na middernacht komt hij thuis. Dan wil hij ’s morgens niet opstaan en is school onbespreekbaar voor hem. Ronald vindt moeder een zeurkous, die zich overal mee bemoeit. Hij weet zelf wel wat hij moet doen en eigenlijk moet hij helemaal niets. Moeder heeft het helemaal gehad met haar zoon; zij wil niet dat hij nog langer bij haar thuis woont, omdat hij nu ook zijn jongere broertjes beïnvloedt. Ook zij worden opstan dig en geven moeder geregeld een grote mond. Op de dagen dat vader, die vrachtwagen chauffeur is en veel van huis is, thuis is, kan Ronald zich ineens wél gedragen. Vader is fysiek veel sterker dan Ronald en hij kan heel dominant en agressief overkomen. Vader vindt dat moeder ook maar wat steviger moet optreden. Ronald is een beste knul, maar hij is wel een puber en hij moet streng aangepakt worden. Ouders maken hier ook ge regeld ruzie over. Moeder wil niets van vader aannemen. Hij weet niet waar hij het over heeft als hij zo veel van huis is en Ronald maar een paar uurtjes per week ziet. OPDRACHT 2.5 Benoem bij de volgende uitspraken of het om een feit, mening, ervaring of interpretatie gaat. Herformuleer de uitspraken vervolgens zo, dat feiten controleerbaar zijn en het voor de lezer duidelijk is van wie meningen en interpretaties zijn. 1 De cliënt is onhandelbaar. 2 Mevrouw Mishra is 86 jaar oud en woont in Zaltbommel. Ze heeft in het verleden in verschillende inrichtingen gezeten. 3 Meneer geeft aan moeite te hebben met het bepalen van zijn dagritme. 4 Naar mijn idee is de situatie tussen moeder en dochter in de afgelopen weken ver slechterd. 5 In het gezin is meerdere keren sprake geweest van misbruik. 6 Sam voelt zich machteloos en snapt niet dat zijn partner zo met de situatie omgaat. 7 Channah vindt zichzelf geen goede moeder als ze haar kind niet naar bed krijgt. 8 Op school ben ik die stille nerd, maar dat ben ik helemaal niet. 9 Mijn kinderen vinden me een te strenge moeder. 10 Jamie gebruikt lachgas.

OPDRACHT 2.6 Kijk nog eens naar de opdracht over Sannah (zie paragraaf 2.1). Wat zijn de feiten? Wat zijn eventuele normen en opvattingen die spelen? Hoe zou Sannah zich kunnen voelen?

30

Made with FlippingBook Annual report maker