Nederlands in actie - Boer, Kamp en Pentermann

Hoofdstuk 1 | Identiteit

Onregelmatige werkwoorden denken ‒ dacht ‒ gedacht doen ‒ deed ‒ gedaan dragen ‒ droeg ‒ gedragen gaan ‒ ging ‒ is gegaan hangen ‒ hing ‒ gehangen hebben ‒ had ‒ gehad houden ‒ hield ‒ gehouden kiezen ‒ koos ‒ gekozen kijken ‒ keek ‒ gekeken krijgen ‒ kreeg ‒ gekregen kunnen ‒ kon, konden ‒ gekund liggen ‒ lag ‒ gelegen lijken ‒ leek ‒ geleken meekrijgen ‒ kreeg mee ‒ meegekregen stilstaan ‒ stond stil ‒ stilgestaan uitkiezen ‒ koos uit ‒ uitgekozen uitkomen ‒ kwam uit ‒ uitgekomen uitverkopen ‒ verkocht uit ‒ uitverkocht vinden ‒ vond ‒ gevonden vliegen ‒ vloog ‒ (is) gevlogen weten ‒ wist ‒ geweten moeten ‒ moest ‒ gemoeten mogen ‒ mocht ‒ gemogen staan ‒ stond ‒ gestaan

uitkiezen uitkomen

uitverkopen universitair vernoemen (naar) verwarren verwerken (in) vierdejaarsstudent, de vliegen vlinder, de vooral voorlopig voornemen, het vrolijk wereld, de wetenschappelijk zelfreflectie, de zelfs zicht, het (op ‒ hebben) ziekenhuis, het ziekte, de zingen zorgen voor Preposities

willen ‒ wilde/wou ‒ gewild zijn ‒ was, waren ‒ is geweest zingen ‒ zong ‒ gezongen zitten ‒ zat ‒ gezeten zoeken ‒ zocht ‒ gezocht zullen ‒ zou, zouden Scheidbare werkwoorden

benieuwd zijn naar dankbaar zijn voor zich ergeren aan hangen aan een hekel hebben aan een herinnering hebben aan merken van onderzoek doen naar stilstaan bij sturen aan / naar trots zijn op vernoemen naar verwerken in op zicht hebben zorgen voor

meekrijgen meemaken stilstaan uitkiezen uitkomen uitverkopen

47

Made with FlippingBook Annual report maker