Nederlands in actie - Boer, Kamp en Pentermann

Hoofdstuk 1 | Identiteit

 Dit heb je geleerd In het Nederlands bestaan twee soorten hoofdzinnen:

• een gewone hoofdzin, de zinsstructuur is: subject ‒ persoonsvorm ‒ rest; • een hoofdzin met inversie, de zinsstructuur is: ander element ‒ persoons vorm ‒ subject ‒ rest.

Eerst komt de tijd, dan de plaats.

Opdracht 7 Beantwoord de vragen. Ga verder met de gegeven woorden. Woordaccenten 1 Wat doe jij vanavond? Vanavond … 2 Werk jij in het weekend ook? In het weekend … 3 Waar doe jij boodschappen? Meestal … 4 Wat heb je gisteren gegeten? Gisteren … 5 Ken je het Stadspark? Ja, in dat park … 6 Heb jij mijn telefoon gezien? Ja, daar … 7 Waar staan de kopjes? In die kast … 8 Is hier in de buurt een apotheek? Ja, in het ziekenhuis … 9 Wil je me helpen? Ja, natuurlijk … 10 Wat doe je volgende zomer? Misschien … 11 Welke dieren vind je mooi? Vlinders … 12 Heb je die mail ook gekregen? Nee, die mail …

Opdracht 8 Maak de volgende zinnen af. 1 In dit huis … 2 Tegenover het museum … 3 Na de vakantie … 4 Vanochtend … 5 Nu …

6 Vorig jaar … 7 Misschien … 8 Natuurlijk … 9 Bijna elke dag … 10 Deze film …

31

Made with FlippingBook Annual report maker