De brede basis van het sociaal werk - Spierts, Sprinkhuizen, Hoijtink, Jonge, Doorn

1.3 • ‘Sociaal werken’

geschiedenis van) beroepsprofielen, beroepscodes en methodieken en in de scoop van voor het sociaal werk relevante theorieën. Een illustratie daarvan treffen we aan in het beroepsprofiel van het maatschappelijk werk uit 1987 waarin als doel gesteld werd: ‘het sociaal functioneren van personen of de wisselwerking tussen personen en hun sociale omgevingen te verbeteren’. Zoomen we verder in op het maatschappelijk werk, dan kunnen we constateren dat in de historische ontwikkeling hiervan het ‘sociale’ steeds weer terugkeert als ijkpunt van professionele zelfdefinities en professioneel handelen. Zo citeert Marie Kamphuis (1977, p. 40) de Canadese pater en voorvechter van social casework Swithun Bowers: Social casework is een kunst, waarin het op de hoogte zijn van de wetenschap der men selijke relaties en geschooldheid in het hanteren van relaties, gebruikt worden om in het individu vermogens te mobiliseren, benevens in de gemeenschap hulpbronnen, geëigend voor een betere aanpassing van de cliënt aan het geheel of enig deel van zijn omgeving. Bertje Jens (1972, p. 44) formuleerde in een verhandeling over de beroepscode van maatschappelijk werk de implicaties van ‘het sociale’ voor de beroepsuitoefening als volgt: Hoe duurzaam het ‘sociale’ als ijkpunt en oriëntatie voor professionele identiteits vorming en de handelingspraktijk is, wordt zichtbaar in werk van Hans van Ewijk, emeritus hoogleraar grondslagen van maatschappelijk werk. Van Ewijk (2010) stelt in navolging van zijn voorganger Van der Laan (2006) dat maatschappelijk werkers niet moeten therapeutiseren of zich moeten bezighouden met achterstandsbestrijding, maar dat de ‘kracht van deze beroepsgroep ligt in de focus op het sociaal functioneren van mensen’. Hij ziet ‘sociaal disfunctioneren’ als het probleem van deze complexe moderne tijd en betoogt dat sociaal professionals zich moeten richten op het active ren en inbedden van mensen die in de samenleving ‘dolend, vastgelopen, genegeerd, mishandeld of ontspoord zijn’ (Van Ewijk, 2010, p. 20). Hij vraagt specifiek aandacht voor inbedding : praktijken gericht op de directe omgeving om mensen gemakkelijker sociaal te laten functioneren, zoals aanpassingen in het verzorgingshuis, de buurt, het gezin, het werk of de klas. De term ‘inbedding’ veronderstelt een wisselwerking tussen omgeving en individu en daarmee het belang van het ‘sociale’. Het is dus niet alleen van belang om het individu te ondersteunen bij het zich handhaven in de omgeving, maar ook andersom: om de omgeving aan te passen aan het individu. Maatschappelijk werkers dienen niet naar de persoon te kijken als een geïsoleerd indi vidu, maar deze te zien als een subject van de situatie.

35

Made with FlippingBook Ebook Creator