Inleiding organisatiekunde - Ten Berge, Oteman & Winckels

1.2 • Globale ontwikkelingen in de organisatietheorie

In de onderhavige periode verandert de besluitvorming van een objectieve rati- onaliteit in een subjectievere rationaliteit, zoals Keuning (2001) het verwoordt. Men realiseert zich steeds sterker dat beslissers niet alle alternatieven kunnen kennen en dat gevoelsmatig handelen onvermijdelijk ook een rol speelt in be- sluitvorming. Er wordt meer afstand genomen van de gedachte dat er in de organisatie slechts één beslisser is. Verscheidene vormen van betrokkenheid (werkoverleg), medezeggenschap en delegatie komen op en zorgen dat de be- trokkenheid en de invloed op lagere niveaus toenemen. In het kader van de medezeggenschap moet in ieder geval de Wet op de ondernemingsraden (WOR) van 1950 worden genoemd, die in de tweede helft van de vorige eeuw diverse malen is aangepast en steeds meer bevoegdheden heeft gecreëerd voor de werknemers. Terwijl in het verleden nog wel gering- schattend werd gesproken over de or, kan deze nu worden beschouwd als een volwaardig orgaan van de organisatie, dat − naast adviesrecht en informatie- recht – tegenwoordig op bepaalde terreinen ook instemmingsrecht heeft. In Nederland is het medezeggenschapsrecht sterk ontwikkeld. Behalve Duitsland, is er geen land in West-Europa waar werknemers beschikken over zoveel wettelijke inspraakrechten. Een Nederlandse werkgever zal zich dan ook terdege op de hoogte moeten stellen van de bepalingen in de Wet op de onder- nemingsraden en van andere wetten die regels over medezeggenschap bevat- ten. Doet hij dit niet, dan kan hem dit duur komen te staan. Daarbij komt dat het medezeggenschapsrecht een Europese dimensie kent. Sinds de intrede van de Europese Ondernemingsraad (EOR) in 1996 is het mogelijk om als werkne- mer invloed uit te oefenen op de besluitvorming in een concern buiten Neder- land. De Europese Ondernemingsraad houdt zich bezig met het raadplegen en uitwisselen van informatie over grensoverschrijdende onderwerpen. Bij het ontstaan van verschillende vormen van overleg en participatie past ook het gedachtegoed van de contingentiebenadering eind jaren tachtig. In de Nederlandse vakliteratuur wordt hiervoor nog weleens als synoniem de term ‘situationeel leiderschap’ (zie paragraaf 7.3.2) gebruikt. Ten onrechte, omdat contingentie breder is en ook betrekking heeft op de manier waarop de organi- satie gestructureerd wordt. Aanhangers van deze stroming stellen dat er niet één beste manier van lei- dinggeven en structureren is. Wat de beste manier is, wordt bepaald door de situatie waarin de organisatie zich bevindt: door de aard van het werk, de aard en het niveau van de medewerkers en de mate waarin de omgeving (techno- logie, politiek, concurrentie, enzovoort) invloed heeft op het reilen en zeilen van de organisatie. Er is sprake van een contingency factor (een omstandigheid) die bepalend is voor de organisatievorm en de aansturing van de organisatie.

31

Made with FlippingBook Ebook Creator