Spoko spoko - Katarzyna Wiercińska

2

Cześć, co słychać? – Hoi, hoe gaat het?

55

2.1 Ontmoeting op straat

56 57 58 59 61 62 64 65 69 70 74 75 77 80 83 84 89 90 73

2.1.1 Begroeten en afscheid nemen 2.1.2 Zeggen hoe je heet (2) 2.1.3 Werkwoorden type -m, -sz

2.2 Optimist en pessimist

2.2.1 Vragen hoe het gaat

2.3 Formulieren invullen

2.3.1 Vragen naar de woonplaats, herkomst en leeftijd

2.4 Uitspraak: r, l

2.5 Cultuur: Poolse voor- en achternamen

3

Czym się zajmujesz? – Wat doe jij voor werk?

3.1 Wat doe jij?

3.1.1 Vragen en zeggen wat voor werk je doet

3.1.2 Naamvallen: instrumentalis

3.2 Solliciteren

3.2.1 Vertellen welke talen je kunt spreken en wat je kunt

3.2.2 Werkwoorden type -ę , -esz en -ę , -isz/-ysz

3.3 Uitspraak: c, cz, ć

3.4 Cultuur: De werkcultuur in Polen

4

Co lubisz robić? – Wat doe je graag?

93

4.1 Het weekend

94 95 98

4.1.1 Praten over voorkeur 4.1.2 Naamvallen: accusatief

4.2 Wat doe je in je vrije tijd?

103 104 107 108

4.2.1 Frequentie uitdrukken

4.3 Uitspraak: c, s, z

4.4 Cultuur: Volkstuintjes ( działki )

5

Zwykły dzień. – Een gewone dag.

111

5.1 Een volle agenda

112 114 120

5.1.1 Plannen maken

5.1.2 Modale werkwoorden (moeten en kunnen)

Made with FlippingBook Learn more on our blog