Mantelzorg in de ggz_De Graaff

1 • Inleiding

Het woord mantelzorg is in 1972 bedacht door de internist en latere hoog leraar Hattinga Verschure (1977). Hij doelde daarmee op alle zorg die men sen in een klein sociaal netwerk aan elkaar geven op basis van vanzelfspre kendheid en bereidheid tot wederkerigheid. Kenmerkend voor mantelzorg is volgens hem dat de lijnen tussen de betrokkenen kort zijn en een individu zowel zorgverlener als zorgontvanger kan zijn. De termmantelzorg sloot goed aan bij de toenmalige beleidsdiscussies in de zorg: hoe het beroep op professionele zorg in zorginstellingen kon worden teruggedrongen en vervangen door (goedkopere) zorg in de eigen familie kring, met ondersteuning van thuiszorg. Vooral in de ouderenzorg was bezinning op de rol en ondersteuningsbehoef te van mantelzorgers relevant, omdat steeds meer ouderen zo lang mogelijk thuis wilden blijven wonen. Hoewel de discussie over thuis kunnen blijven zich ook voordoet in de gehandicaptensector, is de term mantelzorg daar nooit geland; er wordt door professionals eerder gesproken over ‘cliëntvertegenwoordigers’ (Wit tenberg, Kwekkeboom & De Boer, 2012). Bij informele zorg aan mensen met een verstandelijke handicap wordt eerder over ‘familiezorg’ gesproken. Die zorg is vaak zo zwaar, langdurig en bij vlagen heftig, dat de sociale netwerken om de zieke heen bijna altijd inkrimpen tot de naaste familie (Dekker, 2017; Wittenberg et al., 2012). In de zorg aan mensen met psychiatrische klachten wordt zelden over ‘mantelzorg’ of over ‘familiezorg’ gesproken; naasten zijn meer in beeld als cliëntvertegenwoordigers, wat hun rol als mantelzorgers – als medezorgen de – verdoezelt. Mantelzorg in de geestelijke gezondheidszorg Terwijl bij de mantelzorg voor ouderen lichte werkzaamheden in het huishouden en persoonlijke verzorging vooropstaan, zijn bij mensen met psychiatrische problematiek vaker emotionele steun, toezicht en het voeren van de administratie nodig (Wittenberg et al., 2012). Deze zorg is zwaar omdat de aandoening vaak een grillig verloop kent, waar door de naaste op het ene moment wel moet handelen en op het volgende moment juist niet. Naasten moeten steeds ‘lezen’ wat nodig is. Familieleden hebben het gevoel continu bereikbaar te moeten zijn om verhalen aan te horen, de zieke te stimuleren of juist te kalmeren, structuur te bieden of te behoeden voor gevaar. Dat de rol van familie in de zorg voor patiënten met een psychiatrische aandoening lange tijd onderbelicht is gebleven, komt ook doordat vaak gedacht werd dat de familie mede debet was aan de ziekte (Kwekkeboom, 2000).

13

Made with FlippingBook - Online Brochure Maker