Berna de Boer_In de startblokken
Hoofdstuk 1 | Welkom
1.2
Woordenlijst
willkommen
welkom de cursus
Vorname Nachname
de voornaam de achternaam
Kurs
beginnt / fängt an
begint (beginnen)
aus
uit
guten Morgen alle zusammen
goedemorgen
welchem
welk
allemaal
Land
het land
im
in de
kommst komme
kom (komen) kom (komen)
Niederländischkurs
cursus Nederlands
in
in ik
Deutschland
Duitsland
ich bin
Nachbar
de buurman
ben (zijn)
von wie
van hoe
und euer
en
jullie
heißt heiße woher
heet (heten) heet (heten)
Dozent
de docent
ihr
jullie
waar … vandaan
habt zwei
hebben (hebben)
auch
ook
twee
wo
waar
Dozenten
docenten
wohnst wohne
woon (wonen) woon (wonen)
(de docent)
andere
andere is (zijn)
jetzt
nu
ist er
Adresse / Anschrift
het adres
hij
(auf)
op
unterrichtet
geeft les (lesgeven)
Hausnummer
het nummer het antwoord de postcode
Tage drei
dagen (de dag)
Antwort
drie
Postleitzahl
wir mit
we
Sie
u
met
Frau
mevrouw
Bekanntschaft
kennismaken
wohnen
woont (wonen)
machen / kennen lernen
sage
zeg (zeggen)
einfach
maar
wer bist
wie
Sag einfach
zeg maar
ben (zijn)
ne? / gell? / nicht wahr?
hoor
du
jij
was dein
wat
ja
ja
jouw
hier
hier
Name
de naam de cursist
schon / bereits
al
Kursteilnehmer
zwanzig
twintig
mein
mijn
Jahren
jaar (het jaar)
Tag
de dag
okay / gut
oké
dein
je
22 | tweeëntwintig
Made with FlippingBook - Online catalogs