Siep van der Werf & Jan Kok - Werken aan wonen

1.3 Volkshuisvesting in de verzorgingsstaat (1945-1970)

nie Nederlands-Indië door Nederland aan Indonesië in 1949, kwamen bijna 300.000 mensen daarvandaan naar ons land. Er vond ‘gedwongen inwoning’ plaats. Mensen die wat ruimte over hadden, kregen een woningzoekend ge zin in huis. Emigreren naar Canada, de Verenigde Staten, Australië, Nieuw Zeeland of Zuid-Amerika was voor meer dan 0,5 miljoen Nederlanders de manier om weg te komen uit het beschadigde land. Het herstel van de industrie ging voor alles. De beschikbaarheid van bouw materialen kreeg pas aandacht na die van voedsel, brandstof en grondstof fen voor de industriële productie. De bouwproductie werd centraal door de regering gestuurd. De hoeveelheid geld voor woningbouw liet men afhangen van de economische conjunctuur. In periodes van laagconjunctuur met min der vraag naar arbeidskrachten en dus werkloosheid kreeg de bouwproductie van overheidswege een stimulans. Het nieuwbouwprogramma ging zo tegen de economische cyclus van hoog- en laagconjunctuur in: het was een anti cyclisch beleid, zoals gepropageerd door de econoom Keynes. In die jaren kende Nederland een geleide loonpolitiek om de lonen laag te houden met als doel de export te stimuleren. Daarom mochten de prijzen en de huren slechts beperkt stijgen. Elke huurverhoging zou de vakbonden kun nen prikkelen tot het eisen van hogere lonen. Tot het eind van de jaren 70 is deze koppeling tussen loon en huur in stand gebleven. Door deze constante druk op de huren werd het voor particulieren onaantrekkelijk en onrendabel om te investeren in woningbouw. Na de Tweede Wereldoorlog was het beleid in Nederland gericht op de op bouw van een verzorgingsstaat. Die werd in 1962 door de socioloog Piet Thoenes gedefinieerd als ‘een op democratische leest geschoeid systeem van overheidszorg dat zich bij handhaving van het kapitalistische productie systeem garant stelt voor het collectieve sociale welzijn van haar onderdanen’ (Schnabel, 2014). De ontwikkeling van de verzorgingsstaat wordt ook wel aangeduid met ‘van zorg naar recht’ op voorzieningen. Er komt een gestage uitbreiding naar aantal en soort sociale risico’s, zoals ziektes, werkloosheid, ouderdom, armoede; naar het aantal gerechtigden en naar sectoren die de overheid financieel steunde, zoals scholing, studiebeurzen, huisvestings- en huursubsidies, welzijnsorganisaties en andere voorzieningen. Bij (sociale) voorzieningen komen altijd vier vragen aan de orde:  Wie heeft er recht op? Iedereen (universeel) of bepaalde categorieën (specifiek)?  Hoe worden ze verstrekt? In cash of in natura of in de mogelijkheid om er gebruik van te maken?  Hoe worden ze georganiseerd? Centraal door de Rijksoverheid en lande lijke instellingen of decentraal door de gemeente of de provincie?

1.3.2 Opbouw van de verzorgingsstaat

25

Made with FlippingBook HTML5