Jan Bijlsma & Hay Janssen - Sociaal werk in Nederland

1 ƒ De Nederlandse verzorgingsstaat

de Tweede Wereldoorlog opging in de Partij van de Arbeid (PvdA). De sociaaldemocratische partijen streefden ernaar om de rechten van arbeiders in wetgeving vast te leggen. De arbei dersbeweging heeft zich daarbij altijd ingezet voor collectieve sociale verzekeringen en uitge breide sociale wetgeving. Hoewel de sociaaldemocratische politieke partijen pas laat politieke macht kregen en opgenomen werden in regeringen (in Nederland voor het eerst in 1939), zijn het begin en ook de latere uitbouw van de verzorgingsstaat in de ogen van vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging het gevolg van de strijd die zij gevoerd hebben. De verzorgingsstaat als gevolg van een burgerlijk beschavingsoffensief Aan het eind van de negentiende eeuw was de afstand tussen de sociale klassen, tussen rijk en arm, enorm groot. Niet alleen in materieel opzicht, maar ook wat betreft waarden en nor men bestonden er grote verschillen tussen de klassen. De gegoede burgerij (de rijken) streefde daarom in zekere zin naar verheffing van het volk. Met verheffing van het volk werd dan het aanleren van fatsoensnormen en het bijbrengen van goede zeden bedoeld. Een belangrijk deel van de eerste (sociale) wetgeving was zodoende gericht op het inpassen (integreren) van de arbeidersklasse in de burgerlijke samenleving. In dat licht kan ook de introductie van de leer plicht in 1901, de opkomst van badhuizen en de inrichting van volksparken worden bezien. Ook welzijnswerkers zijn te beschouwen als representanten van de heersende cultuur. ‘Het maatschappelijk werk, de kinderbescherming, school- en speeltuinverenigingen, de muziekschool, al deze instellingen fungeerden als leveranciers van “maatschappelijke integratie”, als toezichthouders bij de inpassing in de burgerlijke beschaving.’ 5 De verzorgingsstaat als gevolg van keynesiaans economisch beleid Tot aan de Tweede Wereldoorlog had de overheid nauwelijks invloed op de economie, wat ge heel in lijn was met de tot dan toe heersende theorieën van de klassieke economen. Die waren van mening dat de productie van goederen en diensten zo veel mogelijk aan particuliere be drijven moest worden overgelaten. Als particuliere bedrijven vrij zouden zijn in hun hande len, zou dat vanzelf leiden tot economisch evenwicht. Zij gingen daarbij onder andere uit van de Wet van Say: ‘elk aanbod schept zijn eigen vraag’. Volgens de Wet van Say krijgen mensen inkomen vanuit de productie van goederen en diensten. Dat inkomen zullen zij vervolgens inzetten om goederen en diensten te kopen. Het inkomen vanuit de productie zal dus worden omgezet in consumptie en investeringen: elk aanbod schept zijn eigen vraag. De werking van de Wet van Say werd bestreden door de Engelse econoom John Maynard Keynes. In zijn boek The General Theory of Employment, Interest and Money uit 1936 betoogt hij dat de Wet van Say niet opgaat. Het inkomen dat mensen krijgen vanuit de productie van goederen en diensten hoeft immers niet in zijn geheel te worden omgezet in consumptie en investeringen. Mensen kunnen bijvoorbeeld ook een gedeelte van hun inkomen omzetten in besparingen in plaats van in consumptie (vraag naar goederen en diensten). Besparingen kun nen ertoe leiden dat er in de samenleving minder vraag is naar goederen en diensten dan dat er aanbod is. Die situatie op haar beurt zal weer leiden tot daling van de prijzen, winsten en werkgelegenheid, wat op haar beurt weer tot verdere dalingen van prijzen, winsten en werk gelegenheid leidt. Het was in de ogen van Keynes dan ook een taak van de overheid om te

26

Made with FlippingBook flipbook maker