Nel Jessurun & Roxane Warring - Verschillen omarmen

1.2  De theoretische basis van de systeemoptiek

Toch kunnen sociale systemen in de meeste gevallen goed met veranderingen om gaan. Professionals komen pas in beeld als het systeem om de een of andere reden vastloopt. De kunst is openingen voor verandering te vinden door oog te hebben voor zowel de stabiliserende als de dynamische aspecten van een systeem: hoe houdt het systeem het probleem in stand en hoe probeert het te veranderen? Systeemoptiek om te ‘verbreden’ Bij de systemische manier van werken moeten professionals niet meer uitgaan van het lineaire oorzaak-gevolgmodel, maar ruimte maken voor een circulaire en holisti sche kijk. Deze werkwijze veronderstelt dat klachten en problemen van individuen voortkomen uit een keten van met elkaar verbonden patronen van gedrag en denken over dat gedrag (Tomm, 1982). In die zin ‘verbreedt’ de systeemtheorie de blik van het individu naar het hele systeem. Voor het verhelpen of verminderen van klach ten moet het hele systeem bij het zoeken naar oplossingen betrokken worden, direct of indirect. Het is belangrijk om de instemming van belangrijke anderen te hebben, vanwege de veranderingen die ‘oplossingen’ onvermijdelijk met zich meebrengen. De systeemoptiek helpt bestaande methodieken om meerdere invalshoeken te vin den (Van der Pas, 1992). Als men bijvoorbeeld een cliënt classificeert met behulp van de DSM-5, kan de systeemoptiek de situatie van de cliënt in een breder perspec tief plaatsen, wat (hopelijk) leidt tot een beter begrip van de situatie. Het werkwoord ‘zijn’ vervangen door ‘(ver)tonen’ of ‘doen’ is daarbij een prettig hulpmiddel (Tomm, 1987a, 1987b). Een cliënt die depressief is , heeft die afwijking van en in zichzelf. De situatie lijkt vaststaand en definitief. Als hij alleen depressief ge drag vertoont , blijft de interactie open en kun je de volgende vragen aan het systeem of aan jezelf stellen om tot verbreding te komen. 1.2.2

DEEL I

‘Op welke manier vertoont hij depressief gedrag?’ ‘Aan wie toont hij dit?’ ‘Hoe reageert de omgeving als hij depressief gedrag vertoont?’ ‘Wat betekent dit gedrag in de context van zijn cultuur/klasse/gender?’ ‘Weet ik als professional voldoende om dit te kunnen bepalen?’ ‘Moet ik een expert raadplegen op dit gebied?’

Oefening 1.3 Relatief en absoluut taalgebruik

Bespreek met een collega of medestudent een casus. Gebruik daarbij ‘(ver)tonen’ of ‘doen’ in plaats van ‘zijn’ en de woorden ‘ik vind dat’ in plaats van ‘het is’. Wissel uit wat het effect hiervan was.

35

Made with FlippingBook flipbook maker