Anna van der Vleuten (red.) - De bestuurlijke kaart van de Europese Unie

1  Van slagveld tot onderhandelingstafel: de geschiedenis van de Europese samenwerking

Het Verdrag van Lissabon in zes punten Het Verdrag van Lissabon bestaat uit twee verdragen, het Verdrag betreffende de EU (afgekort VEU ) en het Verdrag betreffende de werking van de EU (afgekort VwEU ). De belangrijkste vernieuwingen ten opzichte van het Verdrag van Nice zijn: ■■ verdeling van bevoegdheden vastgelegd per beleidsterrein: op specifieke terrei nen krijgt de EU exclusieve bevoegdheid, op andere deelt ze die met de lidstaten, terwijl op nog andere terreinen de lidstaten het voor het zeggen hebben en de EU alleen ‘ondersteunend’ kan optreden (subsidiariteitsbeginsel); ■■ instelling van een ‘EU-president’: een vaste voorzitter van de Europese Raad (zie hoofdstuk 5); ■■ instelling van een ‘Europese minister van Buitenlandse Zaken’, de zogenoemde hoge vertegenwoordiger van Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid (zie hoofd stuk 13); ■■ meer zeggenschap van het Europees Parlement over meer beleidsterreinen, in clusief de volledige begroting (zie hoofdstuk 4); ■■ de Raad stemt over meer terreinen met meerderheid in plaats van unanimiteit (zie hoofdstuk 5); ■■ instelling ‘oranje kaart’ voor nationale parlementen om voorstellen van de Com missie tegen te houden (zie hoofdstuk 16). Zelfs de ratificatie van ‘Lissabon’ bleek niet eenvoudig. De Ierse bevolking zei in een eerste referendum ‘nee’ tegen het verdrag, de nieuwe leiders van Polen en vooral Tsjechië weigerden lange tijd om het verdrag te ondertekenen en in Duitsland hield een klacht bij het Grondwettelijk Hof in Karlsruhe de ratificatie anderhalf jaar tegen. Op 1 december 2009 kon ‘Lissabon’ eindelijk in werking treden. 1.5.4 ‘Waagstuk Europa’ (2010-2018) De inkt van het Verdrag van Lissabon was nauwelijks droog of de afspraken kwamen alweer onder druk te staan. De gevolgen van de schuldencrisis voor de lidstaten binnen de eurozone leidden tot een roep om institutionele versterking van het bouwwerk van de EMU. Tegelijkertijd nam het onbehagen met het in tegratieproces toe. De euroscepsis groeide. De gevolgen van de crisis én die van de maatregelen om haar te bestrijden dreven burgers de straat op. Hun eisen: minder Brussel, minder markt en meer democratie en aandacht voor nationale belangen en voorkeuren van de lidstaten. In het Verenigd Koninkrijk, dat zich al in Churchills tijd op veilige afstand van Europese integratie hield, bleef de euroscepsis niet bij protesten op straat. Bij de Europese parlementsverkiezingen in 2014 werd de eurosceptische UK Independence Party (UKIP) de grootste partij van het Verenigd Koninkrijk met 26,8 procent van de stemmen (Europees Parlement, 2014a). Met deze duidelij ke boodschap van de kiezer in het achterhoofd kwam premier David Cameron

34 |

Made with FlippingBook HTML5