Jakop Rigter - Basisboek psychologie

PSYCHOLOGIE BASISBOEK Sociaal verbonden

Jakop Rigter

u i t g e v e r ij

c

c o u t i n h o

Basisboek psychologie

Voor Ria

www.coutinho.nl/basisboekpsychologie Met de code in dit boek heb je toegang tot je online studiemateriaal. Dit materiaal bestaat uit interactieve meerkeuzevragen, een begrippentrainer en links naar filmpjes. Voor docenten is op aanvraag extra materiaal beschikbaar.

Om je studiemateriaal te activeren heb je onderstaande code nodig. Ga naar www.coutinho.nl/basisboekpsychologie en volg de instructies.

Basisboek psychologie Sociaal verbonden

Jakop Rigter

c u i t g e v e r ij

c o u t i n h o

bussum 2017

© 2017 Uitgeverij Coutinho bv Alle rechten voorbehouden.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd ge gevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektro nisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toege staan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk ver schuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductie rechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

Uitgeverij Coutinho Postbus 333 1400 AH Bussum info@coutinho.nl www.coutinho.nl

Omslag: Dien Bos, Amsterdam Illustraties omslag: Shutterstock.com Illustraties binnenwerk: Shutterstock.com, tenzij anders vermeld

Noot van de uitgever Wij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Per sonen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk ver zocht contact op te nemen met de uitgever. De personen op de foto’s komen niet in de tekst voor en hebben geen relatie met het geen in de tekst wordt beschreven, tenzij het anders vermeld is.

ISBN 978 90 469 0578 4 NUR 770

Voorwoord

Dit boek kent een lange voorgeschiedenis. De eerste druk van de voorloper ( Psychologie voor de praktijk ) verscheen in 1992. Op het moment dat ik dit nieuwe voorwoord schrijf, is dat 25 jaar geleden. Na 1992 verschenen er ver schillende herzieningen. Nu ligt er een geheel nieuw boek voor je. Weliswaar is het ook gevormd door de inhoud en indeling van de voorloper van dit boek, maar het is grotendeels helemaal nieuw. Eerdere versies werden becommen tarieerd en van bruikbare suggesties voorzien door veel (oud-)collega’s. In al fabetische volgorde zijn dat Louis Crijns, Mike Ekelschot, Menno de Groot, Mathieu Heemelaar, Bas de Jong, Riekje de Jong, Martine de Lange, Bieke De Mol, Sijtze de Roos en Wil van Toorn. Collega’s van de HvA, te weten Peter Kemper, Rick Schellingerhout en Selina Vreugdenhil, gaven bruikbaar com mentaar op delen uit de laatste herziening van Psychologie voor de praktijk . Het ontstaan van dit Basisboek psychologie kent een lange aanloop. Tijdens deze aanloop ontwikkelde ik de afgelopen jaren samen met anderen ‘psycho logieonderwijs in het vo’. Delen van de inhoud van dit boek zijn mede gevormd naar aanleiding van discussies en ontwikkelingswerk uit dat project. Ik werkte daarin prettig samen met Ingmar Hinz, Melanie de Ruiter en Heleen Torringa. René Diekstra zorgde voor belangrijke inhoudelijke input en scherpte zo altijd mijn denken aan. Zonder die input had dit boek er zeker anders uitgezien. Sanneke Bolhuis, Henderien Steenbeek en Mart van Dinther becommenta rieerden een concepthoofdstuk. Maar net als bij de allereerste druk was Bas de Jong mijn belangrijkste meelezer en meedenker. Ook nu weer las hij grote delen van dit boek. Zijn feedback was vaak een verrassing en altijd bruikbaar. Ik voel me enorm bevoorrecht om zo’n trouwe meelezer en vriend te hebben. Net als zijn voorloper komt ook dit boek weer uit bij Uitgeverij Coutinho. Met hen is het altijd heel prettig samenwerken op basis van wederzijds vertrou wen. Dank jullie wel! In 25 jaar kan er veel veranderen. En er is ook veel veranderd. Maar nog altijd kan ik met veel trots en liefde dit boek opdragen aan Ria Geijssen. In al die jaren mijn trouwe steun en toeverlaat. Mijn vriendin, vrouw en maatje.

Jakop Rigter Amsterdam, 28 juni 2017

Inhoud

Inleiding

15

1

Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

21

1.1 1.2 1.3

Inleiding

24 24 26 26 28 34 36 36 37 39 39 39 40 42 44 44 44 46 46 48 51 53 54 54 56 57 59 60

Hoe is ons zenuwstelsel opgebouwd? Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel?

1.3.1 Inleiding

1.3.2 Welke onderdelen zijn te onderscheiden in onze hersenen?

1.3.3 Wat doet ons ruggenmerg?

1.4

Uit welke bouwstenen bestaan onze hersenen? 1.4.1 De twee bouwstenen van de hersenen 1.4.2 De structuur van een zenuwcel 1.4.3 Een netwerk van zenuwcellen Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?

1.5

1.5.1 Elektrische communicatie 1.5.2 Chemische communicatie

1.5.3 Hoe wordt in de medische wetenschap de werking van onze hersenen beïnvloed?

1.6

Waaruit bestaat ons perifeer zenuwstelsel? 1.6.1 Het somatisch zenuwstelsel 1.6.2 Het autonoom zenuwstelsel Hoe komt onze erfelijke aanleg tot stand?

1.7

1.7.1 Inleiding

1.7.2 Chromosomen, DNA en genen 1.7.3 Recessieve en dominante genen

1.7.4 Genotype en fenotype

1.8 Hoe dacht men vroeger en hoe denkt men nu over de relatie tussen erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden?

1.8.1 Het debat: waar gaat het om?

1.8.2 Nieuwe visies op de relatie tussen nature en nurture

1.8.3 Gen-omgevingsinteractie

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen

2

Hoe onze hersenen werken en zich ontwikkelen

61

2.1

Inleiding

64

2.2 Wat is de invloed van erfelijke aanleg, omgeving en oefening op onze hersenen?

66 67

2.3

Hoe verloopt de ontwikkeling van onze hersenen?

2.3.1 Zijn onze hersenen te veranderen? Het begrip ‘plasticiteit van de hersenen’ 2.3.2 Zijn er periodes in ons leven waarin we iets sneller en beter leren? Het begrip ‘sensitieve periode’ 2.3.3 Blijven onze hersenen hun plasticiteit levenslang behouden? 2.4 Welke positieve en negatieve invloeden op de ontwikkeling van ons brein zijn bekend?

69

71 75

78 79 85 89 90

2.4.1 Positieve omgevingsinvloeden op het brein

2.4.2 Negatieve omgevingsinvloeden op de ontwikkeling van het brein

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen

3

Hoe wij waarnemen

91

3.1

Inleiding

94 95 98 99

3.2 Wat houdt het onderscheid tussen gewaarwording en waarneming in?

3.3

Wat is waarnemen?

3.3.1 De spiegeltheorie 3.3.2 De sleuteltheorie

100 103 103 104 105 106 107 108 109 112 112 117 121 125 127 129 130 131 133 134

3.4

Welke processen spelen een rol bij onze waarneming?

3.4.1 Selectiviteit 3.4.2 Adaptatie 3.4.3 Relativiteit

3.5

Is onze waarneming objectief? 3.5.1 De invloed van aandacht

3.5.2 De invloed van motivatie en emotie 3.5.3 De invloed van opgedane kennis Welke zintuigsystemen hebben we?

3.6

3.6.1 Hoe wij kijken 3.6.2 Hoe wij horen 3.6.3 Hoe wij ruiken 3.6.4 Hoe wij proeven 3.6.5 Hoe wij voelen

3.6.6 Wij hebben meer dan vijf zintuigen Hoe werken onze zintuigen samen?

3.7 3.8

Is er een overeenkomst tussen fysieke pijn en sociale pijn?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen

4

Hoe wij leren door directe ervaring en door nadoen

135

4.1

Inleiding

138 139 141 141 142 143 147 148 148 148 149 152 153 154 156 157 163 164 165 168 169 171 173 174 178 179 179 181 184 184 186 187 188 189 191 192 194 175

4.1.1 Instinct 4.1.2 Reflexen 4.1.3 Rijping

4.2 4.3

Wat is leren?

Hoe leren wij door klassiek conditioneren?

4.3.1 Generaliseren 4.3.2 Discrimineren 4.3.3 Reinforcement

4.3.4 Extinctie

4.4

Hoe leren wij door operant conditioneren?

4.4.1 Generaliseren 4.4.2 Discrimineren 4.4.3 Reinforcement

4.4.4 Extinctie en negeren

4.5 4.6

Wat zijn mogelijke praktijktoepassingen van associatief leren?

Hoe leren wij door te imiteren en te observeren? 4.6.1 De experimenten van Albert Bandura

4.6.2 Sociaal leren en agressie

4.6.3 Wanneer doen wij modellen na?

4.6.4 Welke modellen doen we na? Lessen voor opvoeding, hulpverlening en onderwijs

4.7

Hoe werken spiegelneuronen?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

5

Hoe wij denken en leren

5.1

Inleiding

5.2 Hoe ontwikkelt ons denkvermogen zich en waar denken wij vooral aan?

5.2.1 De ontwikkeling van ons denkvermogen

5.2.2 Wat is de meest voorkomende inhoud van onze gedachten? 5.3 Over welke twee denksystemen beschikken wij? Onze dubbele geest

5.3.1 De twee systemen

5.3.2 Voorbeelden van systeem 2 5.3.3 Voorbeelden van systeem 1 5.3.4 De vier doelen van denken Wat zijn cognitieve schema’s? 5.4.1 Functies van schema’s 5.4.2 Toepassing in de hulpverlening

5.4

5.5

Hoe worden onze cognitieve schema’s geactiveerd?

5.6

Welke vormen van denken hebben wij?

196 196 197 199 203 206 209 213 214 218 218 221 223 224 225 226 227 227 228 229 230 231 232 233 236 240 242 246 247 248 252 254 257 257 260 262 267 268 270 215 249

5.6.1 Voorspellingsdenken

5.6.2 Patroon- of samenhangdenken

5.6.3 ‘Bevestiging-van-wat-je-al-weet-denken’

5.6.4 Oorzaak-gevolgdenken

5.6.5 ‘Wij-begrijpen-elkaar-denken’

5.7

Wat is intelligentie en wat is de relatie met denken en leren?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

6

Hoe wij onthouden en vergeten

6.1 6.2 6.3

Inleiding

Waartoe is ons geheugen in staat? Waaruit bestaat ons geheugen? 6.3.1 Het sensorisch geheugen

6.3.2 Het werkgeheugen

6.3.3 Het langetermijngeheugen

6.4

Met welke technieken kunnen we informatie beter onthouden?

6.4.1 Aandacht

6.4.2 Informatie betekenisvol maken

6.4.3 Chunking 6.4.4 Herhaling

6.4.5 Geheugenschema’s verbinden

6.4.6 Ezelsbruggetjes

6.4.7 Maak gebruik van meerdere zintuigsystemen Hoeveel soorten langetermijngeheugen hebben we? Kunnen we ook foutieve herinneringen hebben?

6.5 6.6 6.7 6.8 6.9

Hoe vergeten wij?

Wat voor soorten geheugenverlies kunnen wij hebben?

Waar in onze hersenen zit ons geheugen?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

7

Wat wij willen: motivatie

7.1 7.2 7.3

Inleiding

Hoe zijn onze motivaties ingedeeld?

Wat moet een sociale professional weten over motivatie?

7.3.1 Behoefte aan controle 7.3.2 Behoefte om ‘erbij te horen’

7.3.3 Agressie

7.3.4 Behoefte om te zorgen, te helpen en op te voeden

7.3.5 Behoefte aan positieve eigenwaarde Wat is de behoeftehiërarchie van Maslow?

7.4

7.5

Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie?

273 273 276 277 277 280 284 287 288 292 293 293 295 296 297 298 301 301 303 310 314 318 318 320 321 324 326 329 330 334 335 336 340 340 343 344 345 348 289 331

7.5.1 Doel en motivatie

7.5.2 Relatie tussen verwachting en motivatie Wat is de zelfdeterminatietheorie (ZDT)? 7.6.1 Drie psychologische basisbehoeften

7.6

7.6.2 Een andere kijk op het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie

7.7

Hoe kunnen we motivatie stimuleren?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

8

Wat wij voelen: emoties

8.1 Inleiding

8.2 Welke emoties hebben we zoal?

8.2.1 Onze basisemoties

8.2.2 Basisemoties: aangeboren of aangeleerd?

8.2.3 Hebben wij meer emoties dan alleen de basisemoties? 8.2.4 De invloed van cultuur op het uiten en beleven van emoties

8.3 Wat zijn de functies van emoties?

8.4 Welke aspecten zijn te onderscheiden aan een emotie? 8.4.1 Gebeurtenissen of situaties die emoties uitlokken

8.4.2 Lichaamsaspecten van een emotie 8.4.3 Gedragsaspecten van een emotie 8.4.4 Gevoelsaspecten van een emotie

8.5 Wat zijn goede manieren ommet emoties om te gaan?

8.5.1 Emotieregulatie

8.5.2 Bevorderen van emotionele intelligentie 8.5.3 Een emotie adequaat leren uiten

8.5.4 Beheersbaarheid van de emotionerende situatie vergroten

8.5.5 Zorgen voor sociale steun

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

9 Hoe wij op elkaar lijken en van elkaar verschillen: persoonlijkheid

9.1

Inleiding

9.2 Met welke verschillende begrippen typeren wij het eigene van personen?

9.2.1 Onze persoonlijkheid

9.2.2

Ons karakter

9.2.3 Onze identiteit 9.2.4 Het zelf of het ik

9.2.5 Onderscheid tussen de begrippen

9.3 Welke verschillende lagen zijn te onderscheiden aan de persoonlijkheid?

9.4

Wat is de psychologie achter de persoonlijkheidstrekken?

9.5

De Big Five, wat houdt dat in?

351

9.6 Wat zijn de drie belangrijkste voorbeelden van onze persoonlijkheids kenmerken?

355 355 358 363 365 368 369

9.6.1 Temperament 9.6.2 Copingstijl

9.6.3 Leerstijl

9.7

Wat zijn persoonlijkheidsstoornissen?

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen/namen

10

Hoe wij met elkaar communiceren

371

10.1 Inleiding

375 376 378 379 382 384 385 387 389 389 390 391 393 395 398 399 402 402 403 406 408 411 412

10.2 Communicatie, wat is dat?

10.3 Wat is non-verbale communicatie?

10.3.1 Onze lichaamstaal

10.3.2 Onze gezichtsuitdrukkingen

10.3.3 Onze gebaren

10.3.4 Onze zelfpresentatie

10.3.5 De context waarbinnen we communiceren

10.4 Wat is verbale communicatie?

10.4.1 De evolutie van taal 10.4.2 Hoe (snel) wij taal leren

10.4.3 Hoe is taal verweven met cultuur?

10.4.4 Hoe is de relatie tussen taal, denken en waarnemen? 10.5 Hoe verloopt communicatie als informatieoverdracht? 10.6 Hoe verloopt communicatie als interactieproces?

10.7 Hoe gelaagd is communicatie?

10.8 Welke communicatiestoringen kunnen er bestaan?

10.8.1 Inconsistentie tussen verbale en non-verbale communicatie 10.8.2 Inconsistentie en vaagheid bij verbale communicatie

10.8.3 Communicatieproblemen en cultuurverschillen 10.8.4 Verwarring van de aspecten van communicatie

Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen

Belangrijke begrippen

11

Hoe wij met elkaar omgaan

413

11.1 Inleiding

416 417 418 419 419 422 422 422 423 424 425

11.2 Wat is het belang van groepen?

11.2.1 Wat is een groep?

11.2.2 Wat is de functie van een groep? 11.2.3 Welke groepen bestaan er zoal?

11.3 Welke processen kunnen binnen een groep spelen?

11.3.1 Groepsontwikkeling

11.3.2 Groepsnormen

11.3.3 Sociale rollen in een groep

11.3.4 Groepscohesie

11.3.5 Sociale facilitatie en social loafing

11.3.6 Groepsdenken 427 11.3.7 Kunnen wij onze eigen identiteit helemaal verliezen en volledig opgaan in een sociale rol? 430 11.4 Welke processen kunnen tussen groepen spelen? 434 11.4.1 De onderzoeken van Muzafer Sherif: experimenten met zomerkampen 434 11.4.2 Ingroup bias en outgroup bias 437 11.4.3 Vooroordelen, stereotypen en discriminatie 439 11.5 Wanneer helpen wij andere mensen? 445 11.5.1 Wat is het omstandereffect en hoe kunnen we het voorkomen? 445 11.5.2 Altruïsme, bestaat dat? 447 11.6 Hoe kan een team zo optimaal mogelijk functioneren? 449 Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen 452 Belangrijke begrippen/namen 453

Literatuurlijst

454

Register

467

Over de auteur

480

Inleiding

Psychologie is een wetenschap waarbinnen gedrag bestudeerd wordt van mensen en soms ook van dieren. Bij gedrag moet niet alleen gedacht worden aan waarneembaar gedrag, zoals het stoppen voor een rood stoplicht of een kind dat boos wordt als een spelletje niet lukt. Onder gedrag wordt in de psychologie ook ‘innerlijk gedrag’ ver staan, zoals denken en voelen. Psychologie gaat over wat mensen denken, voelen en doen. Het bestuderen van gedrag levert kennis op. Psychologen en anderen kunnen deze kennis gebruiken om het ontstaan van gedrag te begrijpen, te voorspellen en soms te beïnvloeden. Gewenst gedrag – we zijn het er niet over eens wat dat precies is – willen we bevorderen, ongewenst gedrag willen we voorkomen, verminderen of veranderen. Mensen verschillen onderling in gedrag. De ene fietsende persoon zal voor een rood stoplicht wachten, terwijl een ander juist doorrijdt. Het ene kind wordt een beetje boos als het spelletje niet lukt, een ander kind gaat helemaal uit zijn dak, terwijl een derde kind geen enkele emotie laat zien. Een individu kent in de loop van zijn leven een ontwikkeling in denken, voelen en doen. Als we ouder worden, nemen over het algemeen eerst kennis en vaardigheden toe en als we heel oud en/of ziek worden kunnen ze weer afnemen. Hierdoor verande ren ook ons gedrag en onze emotionele gewaarwordingen. Psychologen zijn zowel geïnteresseerd in overeenkomsten als in verschillen tussen mensen en proberen deze te verklaren. Daarbij moet gedacht worden aan overeen komsten en verschillen tussen kinderen en volwassenen, tussen mannen en vrouwen en tussen mensen uit verschillende culturen. Ook zijn psychologen geïnteresseerd in de ontwikkeling van mensen: welke gedragsvormen, denkvermogens, motivaties of emotionele gewaarwordingen blijven stabiel, welke nemen toe en welke nemen af als iemand ouder wordt? Veel psychologen doen onderzoek naar afwijkend gedrag zoals criminaliteit of angstproblemen en onderzoeken waarom de ene persoon dit gedrag wel vertoont en de andere persoon niet. Het is goed te beseffen dat lang niet elke psycholoog zich met het vraagstuk van afwijkend gedrag bezighoudt. Er bestaan meer toepassingen in de psychologie, zo als onderwijspsychologie, organisatiepsychologie of reclamepsychologie. Omdat dit boek mede geschreven is voor (aanstaande) sociale en pedagogische professionals en professionals in de gezondheidszorg, zal er wel aandacht geschonken worden aan ver schillen tussen mensen. Dit boek gaat over onszelf. Het gaat over hoe mensen, wij dus, functioneren. In het boek worden waarnemen, denken, emoties, leren en andere functies van mensen be schreven. En van al deze functies wordt ook beschreven hoe deze zich ontwikkelen. Voordat deze functies (of vermogens) in het boek beschreven kunnen worden, be schrijven we in de eerste twee hoofdstukken onze hersenen en onze erfelijke aanleg. Immers, door onze hersenen en aanleg worden onze functies mogelijk; tegelijkertijd begrenzen ze ook onze functies.

15

Basisboek psychologie

Bij het schrijven van het boek zijn twee uitgangspunten gehanteerd. 1 In de psychologie – en breder in de menswetenschappen – is geregeld de discussie gevoerd of de essentiële oorzaken van gedrag gereduceerd kunnen worden tot bijvoor beeld erfelijke aanleg, neurologische en hersenprocessen of juist (sociale) leerprocessen. In dit boek is geprobeerd om een dergelijk reductionisme te voorkomen. Het uitgangs punt is dat ons gedrag, ons denken en onze gevoelens altijd meerdere oorzaken kennen. Die oorzaken kunnen elkaar beïnvloeden in de zin van het versterken of het verzwak ken van elkaars invloed. Erfelijke aanleg speelt een rol, maar ook processen tijdens de zwangerschap, leerervaringen gedurende ons hele leven, sociale relaties tussen mensen, enzovoort. Met het biopsychosociale model, oorspronkelijk een reactie uit de medische wetenschap op het biomedische model, wordt benadrukt dat bij menselijk gedrag al tijd drie grote oorzakelijke factoren een rol spelen: biologische processen (waaronder er felijke aanleg), psychische processen (waaronder denken, ordenen, geheugenprocessen, zelfbeeld) en sociale processen zoals de manier waarop mensen elkaar beïnvloeden, de invloed van maatschappelijke, religieuze, culturele normen en de wetten van een maat schappij. Het biopsychosociale model is het eerste uitgangspunt van dit boek. We probe ren zo reductionisme naar zowel hersenprocessen, erfelijke aanleg of sociale processen te voorkomen. Alles is belangrijk en hangt met elkaar samen, is het uitgangspunt. 2 Mensen kennen een lange evolutionaire geschiedenis. Tijdens deze geschiedenis hebben wij onze functies verworven en zijn deze verder geëvolueerd. Denk bijvoor beeld aan het verwerven van taal, waarschijnlijk zo’n 70.000 jaar geleden. Een functie die het mogelijk heeft gemaakt dat mensen uitstekend kunnen samenwerken. Ook latere ‘culturele verworvenheden’, zoals het schrift, boeken, onderwijs, internet, wer den mede mogelijk omdat wij talige wezens zijn. De evolutionaire geschiedenis biedt ons aanknopingspunten om het soort functies die bij mensen zijn ontwikkeld en de mogelijkheden en beperkingen ervan te begrijpen. Daarbij staan twee uitgangspunten uit de evolutietheorie centraal. De functies zoals die bij mensen zijn ontstaan en geë volueerd, hebben als doel om de overlevingskans van een individueel persoon te ver groten alsook om het voortbestaan van de soort (door voortplantingssucces) zeker te stellen. Mensen zijn op beide punten succesvol gebleken. We zijn (gemiddeld gezien) nog nooit zo oud geworden als nu en ook is het aantal mensen op de wereld nog nooit zo omvangrijk geweest als nu. Wat je daar ook van mag denken, vanuit evolutionair oogpunt bekeken zijn mensen tot nu toe zeer succesvol. Geregeld zullen we in het boek de functies van mensen (ook wel vermogens van mensen genoemd) vergelijken met die van (sociale) diersoorten en andere organismen om zo duidelijk te krijgen wat die functies ons (en ook die andere organismen) opleveren. In de eerste twee hoofdstukken beschrijven wij de structurele en proceskenmerken van het menselijk brein. In hoofdstuk 1 bespreken we de structurele kenmerken. In het eerste hoofdstuk wordt ook ingegaan op de erfelijkheidsleer. De mogelijkheden van mensen worden ook beïnvloed door hun erfelijke aanleg. In dit onderdeel wordt bepleit dat (de ontwikkeling van) onze mogelijkheden alleen maar goed te begrijpen zijn vanuit een interactie tussen erfelijke aanleg en kenmerken van de omgeving waar in wij opgroeien. Dit zal aan de hand van veel voorbeelden verduidelijkt worden. In

16

Inleiding

hoofdstuk 2 gaan we in op hoe ons brein functioneert (zeg maar de software van het brein) en hoe we zelf de prestaties van onze hersenen kunnen beïnvloeden. We bespre ken zowel positieve als negatieve invloeden op ons brein. Een rode lijn in dit boek is de hypothese van het sociale brein (M.D. Lieberman, 2013). Hiermee wordt bedoeld dat ons brein op zo’n manier is geëvolueerd dat wij erg goed zijn (geworden) in het inschatten van andere mensen (wat zijn hun bedoelingen: gedachtelezen), in het sa menwerken met andere mensen (zodat we veel meer kunnen bereiken dan als we er alleen voor zouden staan), in het herkennen en onthouden van andere mensen (zoals het herkennen van gezichten), in het meevoelen met andere mensen (empathie) en in het laten beïnvloeden door andere mensen. In de overige hoofdstukken worden de meest bekende functies (of vermogens) van mensen besproken. We laten telkens zien hoe deze vermogens ons in staat stellen om adequaat te functioneren. In hoofdstuk 3 gaan we in op onze waarneming. We bespreken hoe we met onze zin tuigen toegang krijgen tot een bepaald deel van de werkelijkheid (niet de hele wer kelijkheid) en hoe deze waarnemingsprocessen de ontwikkeling en het functioneren van ons brein beïnvloeden. We laten zien hoe en waarom mensen anders waarnemen dan andere diersoorten. Ook laten we zien dat de manier waarop wij waarnemen ver knoopt is met ons sociale brein. In hoofdstuk 4 bespreken we een aantal leermechanismen die ook veel bij dieren voorkomen. Het gaat vooral om de twee vormen van conditioneren (associatief leren) en om model-leren. In hoofdstuk 5 bespreken we hoe wij denken en wat voor soort denkvermogens te onderscheiden zijn. We leggen de relatie met intelligentie en ook weer met ons sociale brein. In hoofdstuk 6 beschrijven wij hoe wij informatie kunnen onthouden en opslaan in ons geheugen en hoe we weer informatie kunnen vergeten. We laten hier ook zien met welke technieken je het geheugen kunt verbeteren. In hoofdstuk 7 gaan we in op de motor achter ons gedrag en ons denken, namelijk onze motivaties of behoeften. We bespreken motieven en behoeften die wij delen met veel diersoorten (zoals de behoefte aan eten en drinken of de behoefte om jezelf te kunnen verdedigen (agressie)) en laten zien dat mensen de bevrediging van deze be hoeften anders invullen dan dieren. We bespreken ook een aantal motieven die alleen bij sociale dieren (zoals mensen) voorkomen. Een voorbeeld is ‘de behoefte om erbij te horen’. Ten slotte zijn er motieven die alleen bij mensen voorkomen, zoals de behoefte aan een zinvol leven. In hoofdstuk 8 bespreken we ons ‘gevoelsleven’, ook wel emoties genoemd. We ontle den onze emoties in een aantal bestanddelen en bespreken deze. Ook gaan we in op emotieregulatie. In hoofdstuk 9 gaan we in op individuele kenmerken van mensen en hoe mensen van elkaar kunnen verschillen. In hoofdstuk 10 gaan we in op ons com municatief vermogen. We bespreken hier ons talig vermogen (dat dieren niet kennen) en laten zien hoe wij onze communicatie met anderen, zoals in werksituaties, kunnen verbeteren. Tot slot wordt in hoofdstuk 11 ons vermogen om samen te werken en sa men te leven besproken. We laten zien dat mensen altijd in groepen leven en functio neren en hoe ons gedrag enerzijds beïnvloed wordt door ons groepslidmaatschap en anderzijds hoe wij zelf het gedrag van andere groepsleden kunnen beïnvloeden.

17

Basisboek psychologie

Dit boek is een studieboek, in eerste instantie geschreven voor (toekomstige) professi onals in zorg en welzijn. Denk aan sociaal werkers, pedagogische professionals, (wijk)-verpleegkundigen of paramedici. Dit betekent dat de functies zo zijn beschreven dat deze informatie waardevol is voor de beroepspraktijk en toe te passen is in die praktijk. Ook worden er veel voorbeelden gegeven uit opvoeding, onderwijs en hulpverlening. Inhoudelijk sluit de informatie in het boek ook aan op recente ontwikkelingen in de beroepspraktijk van professionals in zorg en welzijn. Niet zozeer op hoofdstukniveau, maar wel bij het vaststellen van de inhoud van (sub)paragrafen. In de beroepspraktijk worden niet langer beperkingen of ziekten centraal gesteld, maar juist de eigen regie en veerkracht van mensen. De behoefte aan verbondenheid en autonomie speelt een grote rol bij het ontwikkelen van eigen regie en veerkracht. Deze behoeften worden besproken in hoofdstuk 7. Ook emotieregulatie (hoofdstuk 8) en copingmechanismen (hoofdstuk 9) kunnen van belang zijn bij het verwerven van eigen regie en veerkracht. Van onze (jonge) burgers wordt ook verlangd dat zij zelf actuele kennis verwerven over onder andere een gezonde leefstijl en daarnaar handelen. Kennis over hoe ons brein werkt, is daarbij van groot belang. De informatie uit hoofdstuk 1 en 2 kan daarbij zeer nuttig zijn. Van de (toekomstige) professional zelf wordt verwacht dat hij een lerend en reflec tief vermogen en een samenwerkend vermogen ontwikkelt. Wat betreft het lerend en reflectief vermogen is de informatie uit hoofdstuk 5 (denkprocessen) en 6 (geheugen) van belang. Wat betreft samenwerkend vermogen is de informatie uit hoofdstuk 7 (motivatie), hoofdstuk 10 (communicatie) en hoofdstuk 11 (samenleven en samenwer ken) van belang. Bij het schrijven is rekening gehouden met de studeerbaarheid van het boek. Naast functionele en aansprekende voorbeelden en intermezzo’s is elk hoofdstuk volgens hetzelfde stramien opgebouwd. Voor het hoofdstuk echt begint, presenteren we een overzicht van de centrale vragen die in het hoofdstuk besproken worden. Vaak, niet altijd, correspondeert een vraag met een paragraaf uit het hoofdstuk. De belangrijkste begrippen die gebruikt gaan worden bij het beantwoorden van een vraag, worden al in dit overzicht genoemd. De ‘echte’ start van een hoofdstuk is een casus die bedoeld is om de nieuwsgierigheid over het onderwerp uit het hoofdstuk te prikkelen. In de inleiding van het hoofdstuk wordt kort geschetst waar het hoofdstuk over gaat. Het hoofdstuk is vervolgens opgebouwd uit paragrafen en subparagrafen. Belangrijke begrippen zijn in de tekst aangegeven in kleur. Ze worden in de kantlijn net iets anders uitgelegd dan in de tekst zodat de lezer twee – elkaar aanvullende – omschrijvingen kan gebruiken. Alle belangrijke begrippen staan aan het eind van het hoofdstuk nog eens opgesomd. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting waarin nogmaals de antwoorden op de centrale vragen gegeven worden. Niet elke student is even goed in het lezen en begrijpen van een tekst. Sommige studenten hebben baat bij een figuur of ondersteunende foto. In dit boek wordt veel van deze ondersteunende functie gebruikgemaakt.

18

Inleiding

Online studiemateriaal

Op www.coutinho.nl/basisboekpsychologie vind je het online studiemateriaal bij dit boek. Dit materiaal bestaat uit: ■■ interactieve meerkeuzevragen

■■ begrippentrainer ■■ links naar filmpjes

Voor docenten zijn op aanvraag beschikbaar: ■■ extra meerkeuzevragen ■■ powerpointpresentaties ■■ docentenhandleiding

19

1 Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

1.1 Inleiding 1.2 Hoe is ons zenuwstelsel opgebouwd? 1.3 Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel? 1.4 Uit welke bouwstenen bestaan onze hersenen? 1.5 Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar? 1.6 Waaruit bestaat ons perifeer zenuwstelsel?

1.7 Hoe komt onze erfelijke aanleg tot stand? 1.8 Hoe dacht men vroeger en hoe denkt men nu over de relatie tussen erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden? Samenvatting: antwoorden op de centrale vragen Belangrijke begrippen

1  Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je de volgende belangrijke vragen beantwoorden.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je de volgende begrippen en zienswijzen correct gebruiken bij het beantwoorden van de vragen. ■ ■ de werking van ons zenuwstelsel ■ ■ de wisselwerking tussen erfelijke aanleg en omgevingsinvloeden ■ ■ centraal zenuwstelsel (hersenen, ruggenmerg) ■ ■ perifeer zenuwstelsel (autonoom zenuwstelsel, somatisch zenuwstelsel)

Welke biologische processen zijn belangrijk om het psychisch functioneren van mensen te begrijpen?

Hoe is ons zenuwstelsel opgebouwd?

Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel?

■ ■ hersenen ■ ■ grote hersenen ■ ■ kleine hersenen ■ ■ hersenstam ■ ■ ruggenmerg ■ ■ hersenkwabben ■ ■ twee hersenhelften

Uit welke bouwstenen bestaan onze hersenen?

■ ■ zenuwcellen (neuronen) en gliacellen

Hoe communiceren zenuwcellen met elkaar?

■ ■ elektrische communicatie (actiepotentiaal, synaps) ■ ■ chemische communicatie (neurotransmitters, receptoren)

Waarom hebben mensen zulke grote hersenen?

■ ■ socialebreinhypothese

Hoe kunnen we de werking van onze hersenen beïnvloeden?

■ ■ medicatie, drugs en voedsel ■ ■ deep-brainstimulatie

Waaruit bestaat ons perifeer zenuwstelsel?

■ ■ somatisch zenuwstelsel ■ ■ autonoom zenuwstelsel (sympathisch zenuwstelsel, parasympathisch zenuwstelsel)

Hoe komt onze erfelijke aanleg tot stand?

■ ■ chromosomen ■ ■ DNA ■ ■ genen (recessief, dominant)

■ ■ genotype ■ ■ fenotype

Hoe dacht men vroeger en hoe denkt men nu over de relatie tussen erfelijke aanleg (nature) en omgevingsinvloeden (nurture) op het ontstaan van menselijke eigenschappen?

■ ■ gen-omgevingscorrelatie (passief, evocatief en actief verband)

■ ■ gen-omgevingsinteractie ■ ■ erfelijk voorbereid gedrag

22

Hoe een ijzeren staaf Gages persoonlijkheid doorboorde

Op een nazomermiddag in 1848 was de 25-jarige spoorwegarbeider Phi neas Gage (1823-1860) druk aan het werk. Tijdens zijn werkzaamheden vond er een explosie plaats. Een ijzeren staaf met een lengte van 1 meter, een doorsnede van 3 centimeter en een gewicht van 6 kilo boorde zich in de schedel van Gage. Het voorste deel van zijn hersenen, de zogeheten pre frontale cortex (deel van de frontaalkwab, dit is het voorste gedeelte van onze hersenen, zie paragraaf 1.3.2), liep hierbij ernstige schade op. Direct na het ongeval was Gage bij bewustzijn en kon hij nog steeds praten en lopen. Aangezien hij zich eerdere gebeurtenissen nog kon herinneren, was zijn geheugen ook niet aangetast. Pas toen Gage zich na enkele maanden weer op zijn werk meldde, werd duidelijk dat zijn persoonlijkheid en zijn beleving van emoties verstoord waren. Zo was Gage niet meer de plezierige, hardwerkende, rustige man die hij was voor de explosie, maar vloekte en tierde hij constant. Verder was hij losbandig, minachtte hij zijn medemens en was hij gewelddadig. Later in zijn leven verminderden deze eerste symptomen enigszins. Gage kon redelijk functioneren in een omgeving met veel structuur. Hij overleed twaalf jaar na het ongeluk en had in die jaren nog aardig wat baantjes gehad.

Figuur 1.1 Driedimensionale weergave van de staaf door de prefron- tale cortex bij Gage (coverafbeelding van het tijdschrift Science , 20 mei 1994)

23

1  Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

1.1 Inleiding Het voorbeeld van Gage kun je in veel andere psychologieboeken terugvinden. Het heeft de wetenschappers verbaasd en aan het denken gezet. Sinds het ongeluk van Gage beseffen veel wetenschappers dat de (frontale) cortex een belangrijke rol speelt bij de beleving van emoties. Een patiënt met een beschadiging van de frontale cortex – deze kan ook door een tumor of herseninfarct veroorzaakt worden – behoudt veelal de vermogens om zich te bewegen, taal te gebruiken, objecten te herkennen en zelfs nieuwe informatie te onthouden. Maar het worden opzichzelfstaande capaciteiten; het vermogen dat een persoon heeft om deze capaciteiten op elkaar af te stemmen, is weg gevallen (Goldberg, 2010). En zoals uit de casus van Gage blijkt, kan het ook leiden tot een persoonlijkheidsverandering en zorgen voor emotionele ontregeling zoals ex treem veel angst. Tegenwoordig zouden we de casus van Gage als een voorbeeld van de verandering van persoonlijkheid bij niet-aangeboren hersenletsel (NAH) zien. We zullen daar later meer over schrijven. We beginnen in het eerste hoofdstuk van dit boek met het bespreken van een aantal biologische kenmerken van de mens. Willen we het gedrag van een persoon begrijpen, dan moeten we iets weten over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het men selijk lichaam. Psychologen zijn met name geïnteresseerd in hoe het zenuwstelsel van mensen werkt en dan vooral de hersenen. In paragaaf 1.2 geven we een kort overzicht van het menselijk zenuwstelsel. Dit zenuwstelsel kent twee onderdelen. In paragraaf 1.3 wordt het eerste onderdeel besproken: het centrale zenuwstelsel (onze hersenen en ruggenmerg). In paragraaf 1.4 gaan we nader in op de bouwstenen van het centrale zenuwstelsel: de zenuwcellen (neuronen) en de gliacellen. In paragraaf 1.5 bespreken we de twee vormen van communicatie in ons zenuwstelsel, namelijk communicatie met elektrische stroompjes en communicatie met chemische stofjes. In paragraaf 1.6 bespreken we het tweede onderdeel van ons zenuwstelsel: het perifeer zenuwstelsel. In paragraaf 1.7 bespreken we hoe erfelijke informatie wordt doorgegeven. In de laat ste paragraaf (1.8) gaan we in op de relatie tussen de invloed van erfelijke aanleg en de invloed van de omgeving (zoals de opvoeding) op het gedrag en de ontwikkeling van mensen. Deze wisselwerking is van oudsher een belangrijk thema uit de psychologie. Zoals in de inleiding is geschreven, is het interessant om te kijken hoe iets is ont staan tijdens de menselijke evolutie en welke doelen bepaalde kenmerken of gedrags mogelijkheden van mensen dienen. Daarom maken psychologen (in toenemende mate zelfs) gebruik van de evolutietheorie . Dit zal in verschillende paragrafen en ook in latere hoofdstukken aan de orde komen. Hoe is ons zenuwstelsel opgebouwd? De hersenen, het ruggenmerg en alle zenuwuiteinden en zenuwbanen in de rest van ons lichaam noemen we het zenuwstelsel . Mensen hebben net als andere diersoorten een zenuwstelsel, maar dat van mensen is waarschijnlijk wel het meest complexe. Het zenuwstelsel is in feite een besturings- en communicatiesysteem tussen de verschil lende hersengebieden onderling en tussen de hersenen en de spieren, organen en zin tuigen van het lichaam. 1.2

Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) is een verzamelnaam voor alle beschadigin gen aan de hersenen die na de geboorte plaatsvinden. Hersen beschadiging tijdens de geboorte (door bijvoorbeeld zuurstof gebrek) noemen we aangeboren hersenlet sel. In Nederland zijn er jaarlijks naar schatting 160.000 nieuwe geval len van een of andere vorm van hersenletsel als gevolg van een herseninfarct, ongeluk, tumor, hartstilstand, hersenbloeding of operatie. De gevolgen zijn heel verschillend, afhankelijk van de per soon en de ernst van de beschadiging. De evolutietheorie is de natuurwetenschap pelijke of biologische verklaring voor de evolutie (of ontwikke ling) van het leven op aarde en het ontstaan en uitsterven van soorten organismen op aarde. Ze beschrijft het proces waarbij erfelijke eigenschappen veranderen in de loop van de generaties als gevolg van genetische variatie, voortplanting en natuurlijke selectie. Een van de grondleg gers van de theorie is Charles Darwin (1809 1882). Het zenuwstelsel is een besturings- en com municatiesysteem dat bij dieren en mensen een coördinerende rol speelt bij alle hande lingen, zoals het aan sturen van de spieren en het verwerken van zintuiglijke prikkels. Bij gewervelde dieren, waaronder mensen, speelt het ook een be langrijke rol bij emotio nele, motivationele en cognitieve processen. binnen een popula tie van organismen

24

1.2  Hoe is ons zenuwstelsel opgebouwd?

Stel dat je met blote voeten over het strand loopt. Onder het zand ligt een plank ver borgen met daarin een opstaande spijker. Jij trapt daarin en dat doet pijn! Dat pijnsig naal gaat via pijnzintuigen in je voet en de zenuwbanen achtereenvolgens in je voet, been en ruggenmerg naar je hersenen. Vanuit je hersenen en al eerder vanuit je rug genmerg wordt een signaal teruggestuurd naar je been- en voetspieren met als bood schap dat de voet zo snel als mogelijk teruggetrokken moet worden. Het interessante is dat je je voet al teruggetrokken hebt voordat je de pijn voelt. Dat is een automatische reflex die aangestuurd wordt vanuit je ruggenmerg. Het werkt autonoom, dat wil zeggen: je kunt het niet tegenhouden. Maar waarschijnlijk gebeurt er meer, zoals au roepen, vloeken, een pijnlijk gezicht trekken en de voet onderzoeken. Daarvoor zorgen je hersenen en deze gedragingen staan onder invloed van je wil. Dat wil zeggen: het is bewust gedrag dat je wel kunt tegenhouden (zie paragraaf 1.6). Het zenuwstelsel is voorwaardelijk voor al ons gedrag. Zonder hersenen, ruggen merg en de zenuwbanen is gedrag onmogelijk. In het zenuwstelsel onderscheiden we een aantal onderdelen.

Figuur 1.2 Onderverdeling van het zenuwstelsel

zenuwstelsel

perifeer zenuwstelsel

centraal zenuwstelsel

autonoom zenuwstelsel

somatisch zenuwstelsel

hersenen

ruggenmerg

De belangrijkste onderverdeling is die tussen het centraal zenuwstelsel en het peri feer zenuwstelsel . Centraal betekent ‘in het midden’. Als we een lengtedoorsnee van het lichaam maken, dan zit het centraal zenuwstelsel in het midden. Het centraal ze nuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Perifeer betekent ‘aan de zijkant’. Het perifeer zenuwstelsel bestaat uit een netwerk van zenuwbanen en zenuwuiteinden dat de communicatie verzorgt tussen spieren, organen en zintuigen en de hersenen en het ruggenmerg. Het zijn bijvoorbeeld de zenuwbanen die in de armen, benen, buik, enzovoort zitten. Een voorbeeld is de pijn zenuw die we eerder beschreven. Hierna beschrijven we hoe het centraal zenuwstelsel eruitziet en hoe het werkt. De nadruk zal liggen op de hersenen. Het perifeer zenuwstelsel komt in paragraaf 1.6 aan de orde.

Het centraal zenuw stelsel bestaat uit de hersenen en het rug genmerg. Het bevindt zich centraal in ons lichaam. Het perifeer zenuw stelsel bestaat uit de zenuwbanen die informatie transporte ren van onze zintuigen naar onze hersenen of ruggenmerg. De oogze nuw is er een voorbeeld van. Daarnaast bevat het ook alle zenuwba nen die opdrachten verplaatsen van ons ruggenmerg of onze hersenen naar onze spieren.

25

1  Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

Figuur 1.3 Lengtedoorsnee van het lichaam. In het midden het centraal zenuwstelsel met de wervelkolommet daarin het ruggenmerg (bruin) en de hersenen (rood). Het perifeer zenuwstelsel is blauw gekleurd

hersenen

centraal zenuwstelsel

perifeer zenuwstelsel

1.3

Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel?

1.3.1 Inleiding Het centraal zenuwstelsel bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg . Bij volwasse nen wegen de hersenen – of het brein zoals het ook wel genoemd wordt – gemiddeld 1.300-1.400 gram. Dat is ongeveer evenveel als een flinke rode kool. De hersenen van mannen zijn over het algemeen iets groter en wegen iets meer dan die van vrouwen. Maar dat zegt niets over een eventueel verschil in intelligentie. Mannen hebben ge middeld gezien een groter lichaam en daarom zijn hun hersenen groter (D.E. Lieber man, 2014). Het ruggenmerg brengt contact tot stand tussen de hersenen en de rest van het lichaam. Het ruggenmerg loopt vanaf de onderkant van de hersenen naar het onderste gedeelte van de rug. Het ligt binnen de wervelkolom. Het ruggenmerg is bij volwasse nen zo’n 45-50 cm lang, weegt ongeveer 35-40 gram en heeft een doorsnede van 1 cm. De relatieve omvang van onze hersenen is uitzonderlijk in vergelijking tot andere dier soorten. Maar dit heeft ook zijn prijs. De hersenen moeten natuurlijk beschermd en in vorm gehouden worden. Onze hersenen zitten in een stevige schedel om ze te be schermen. Tussen de schedel en de hersenmassa zit een holte die is gevuld met vloei stof (cerebrospinaal vocht genaamd). Naast andere functies heeft het vocht een schok dempende functie.

De hersenen worden ook wel het brein ge noemd. Het is dat deel van het centraal zenuw stelsel dat zich in het hoofd bevindt. Het ruggenmerg bevindt zich in de wer velkolom. Het is een bundel zenuwbanen waarmee informatie wordt ontvangen en verplaatst.

De schedel is de bot structuur die vorm geeft aan het hoofd of de kop van een mens of dier. De belangrijkste functie is het bescher men van de hersenen.

26

1.3  Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel?

Hoe belangrijk is het gewicht van onze hersenen?

van (mens)apen dus minstens drie keer zo groot (en dus ook drie keer zo zwaar). Je las al dat de hersenen van mannen iets zwaarder zijn dan die van vrouwen, maar dat dit nog niets zegt over verschil in in telligentie omdat mannen over het alge meen zwaarder zijn dan vrouwen. Dieren zijn ook niet even zwaar. Het is daarom in teressant om te kijken naar de verhouding tussen lichaamsgrootte en hersengrootte van mensen en dieren. Diersoorten met ongeveer dezelfde lichaamsgrootte (zoals een konijn en een haas) hebben ongeveer eenzelfde hersengrootte. Hoe groter een lichaam (denk aan een olifant), hoe gro ter ook de hersenen. Dus de hersenen van diersoorten met eenzelfde lichaamsgroot te zijn ongeveer even groot. Maar er zijn uitzonderingen. Misschien schoten je al een paar intelligente dier soorten binnen. Wetenschappers hebben een maat bedacht voor de relatieve her sengrootte van diersoorten. Als je weet wat de feitelijke hersengrootte van een diersoort is, dan kun je dit gewicht delen door het gewicht dat verwacht wordt bij diersoorten met eenzelfde lichaamsge wicht. Deze maat wordt het encefalisatie quotiënt (EQ) genoemd (encefalisatie kan omschreven worden als de toename van het hersenvolume tijdens de evolutie). Wat blijkt? Bij de chimpansee is deze 2,1. Dit betekent dat de hersenen van een chimpansee ongeveer twee keer zo groot zijn dan die van diersoorten met eenzelf de lichaamsgrootte en lichaamsgewicht. Bij de mens is het EQ naar schatting 5,1. Dus de hersenen van mensen zijn maar liefst vijf keer zo groot als die van een even groot zoogdier. Vergeef me de volgende vergelijking. Het gemiddelde gewicht van een volwassen mens is tussen de 60 en 90 kilo. Een vol wassen schaap weegt – afhankelijk van het ras – iets minder, namelijk tussen de 55 en 80 kilo. Het gemiddelde gewicht

Figuur 1.4 Vergelijking in grootte van hersenen van de mens en de chimpansee (Bradbury, 2005; Wikimedia Commons)

Maakt het iets uit hoe zwaar de hersenen van mensen zijn? Ja, dat maakt veel uit. In de inleiding schreven we dat psychologen ook geïnteresseerd zijn in de evolutietheo rie. Dit is zo’n vraag die mede beantwoord wordt aan de hand van de evolutietheorie. Want als we naar de evolutionaire voorgan gers van demens kijken, dan blijkt dat in de loop van de evolutie – en vooral tijdens de laatste miljoen jaar – de hersenen van de voorlopers van de mens enorm in omvang zijn toegenomen (D.E. Lieberman, 2014). Om de uitzonderlijkheid van menselijke hersenen te verduidelijken worden deze vaak vergeleken met die van de diersoort die ons evolutionair het meest nabij staat: de aap. Bij een doorsnee volwassen mens zijn de hersenen ongeveer 1.350 cm³ groot (1 cm³ weegt ongeveer een gram). Bij een makaak (een apensoort die genetisch sterk verwant is aan de mens; ze kunnen tussen de 10 en 20 kilo zwaar zijn) is dat 85 cm³, bij een chimpansee 390 cm³ en bij een gorilla 465 cm³ (ibid.). De herse nen van de mens zijn in vergelijking tot die

Het encefalisatiequo tiënt is de verhouding tussen hersen- en lichaamsvolume. Hoe hoger dit quotiënt, hoe complexer en intelli genter de diersoort. De mens heeft het hoogste quotiënt.

27

1  Hoe onze hersenen en onze erfelijkheid werken

Laten we nog even naar de hersenomvang bij de voorgangers van de mens kijken. De homo erectus die ongeveer 1,5 miljoen jaar geleden leefde, had een lichaamsge wicht van 60 kilo en zijn hersenen waren 890 cm³ groot. Het EQwas 3,4. Eénmiljoen jaar geleden waren de hersenen van onze voorouders al groter dan 1.000 cm³ en 500.000 jaar geleden waren de hersenen van onze voorouders al even omvangrijk als die van ons in de huidige tijd (D.E. Lie berman, 2014).

van volgroeide menselijke hersenen is on geveer 1.350 gram. Bij een schaap is dat slechts 175 gram (University of Illinois, 2016). De hersenen van de mens zijn bijna acht keer zo zwaar als die van een schaap, terwijl het lichaamsgewicht slechts iets verschilt. Zijn we ook acht keer zo slim als een schaap? Dat valt moeilijk te zeggen. Want wat is ‘slim’ precies? Wel is duidelijk dat mensen tot meer complexe vaardighe den in staat zijn.

Ook de groei en het onderhoud van de hersenen vergen veel. Bij volwassen mensen wordt 2 procent van het lichaamsgewicht gevormd door de hersenen. Maar de herse nen verbruiken 20 procent van het zuurstof dat ingeademd wordt en 25 procent van de energie die wij uit eten en drinken halen. De hersenen bevatten constant 20 procent van ons bloed, zodat er vrijwel permanent afvalstoffen afgevoerd kunnen worden en voedings- en bouwstoffen aangevoerd (D.E. Lieberman, 2014). Onze hersenen zijn ons kostbaarste bezit, maar ze hebben ook een prijs. Vraag het bijvoorbeeld een moeder die net bevallen is. Door het grote hoofd van de baby is de bevalling bij mensen niet eenvoudig. Bij de meeste zoogdiersoorten heeft de moeder geen hulp nodig bij een bevalling, bij mensen verloopt vrijwel geen enkele bevalling zonder de hulp van anderen. Omdat die hersenen zo groot zijn, worden mensenkinde ren relatief vroeg geboren. Hun ontwikkeling is nog niet af. In vergelijking tot andere diersoorten, met name de primaten, kennen mensen de langste kindertijd en adoles centie. Dit betekent dat leerprocessen bij mensenkinderen relatief meer invloed heb ben op hun ontwikkeling dan bij andere primaten (zie hoofdstuk 4). 1.3.2 Welke onderdelen zijn te onderscheiden in onze hersenen? Als we de hersenen van bovenaf bekijken, dan zien we de hersenschors , de buitenkant van de grote hersenen . Opvallend is dat we twee hersenhelften hebben, het lijkt qua structuur wel wat op een (open) walnoot.

Figuur 1.5 Onze hersenen lijken vanaf de bovenkant bekeken wel op een walnoot. We hebben twee hersenhelften

linkerhersenhel

rechterhersenhel

28

1.3  Waaruit bestaat ons centraal zenuwstelsel?

Figuur 1.6 Röntgenfoto van de menselijke hersenen en schedel. De ge plooide vorm van de hersenschors is goed te zien

Opvallend aan de buitenkant van onze hersenen zijn de plooien. Dat komt bij de her senen van alle zoogdieren voor. De buitenste laag – die heet de hersenschors of cortex , (let op het woord ‘schors’, net als de buitenkant van een boom) – van de hersenen zit opgevouwen in de schedel. Op zich is de hersenschors een paar millimeter dik, maar omdat deze zo geplooid is, is de oppervlakte van de hersenschors veel groter dan de omvang van de schedel. De totale oppervlakte als de hersenschors uitgevouwen is, is circa 0,25 m². Dat is ongeveer de oppervlakte van een opengeslagen pizzadoos! Maar die past onopgevouwen niet in een mensenhoofd. Vooral de hersenschors van de men selijke hersenen verschilt – meer dan andere onderdelen – van die van de hersenen van andere zoogdieren. Ze bevatten veel meer hersencellen en verbindingen tussen hersencellen (zie de paragrafen 1.4 en 1.5), wat betekent dat er in potentie ook veel meer mogelijkheden zijn. De hersenen bestaan grofweg uit drie belangrijke onderdelen: grote hersenen, kleine hersenen en de hersenstam. Bij andere zoogdieren en bij vogels is dat ook het geval. Er is één heel opvallend verschil dat eerder al genoemd werd. Bij mensen zijn de grote hersenen naar verhouding erg groot. Hierna worden de drie onderdelen besproken en wat dit verschil betekent.

Figuur 1.7 Schematisch overzicht van de drie onderdelen van de hersenen: grote hersenen (paars), klei ne hersenen (groen) en hersenstam (oranje)

29

Made with FlippingBook HTML5