Jan Bekker en Toby Witte - Jeugdprofessionals en transformerend jeugdbeleid

1.3  Jeugdbeleid door de tijd heen

zouden niet tot een doorzichtig en toegankelijker stelstel van jeugdzorg leiden dat efficiënter en effectiever werkt. De ‘softe’ aanpak van de jaren zestig en zeventig maakte midden jaren tach tig plaats voor nieuwe strengheid en zorgelijkheid. Deze omslag kwam onder meer door een aanhoudende economische recessie die een forse jeugdwerk loosheid veroorzaakte en de vrees voor asociaal en zedeloos gedrag deed toene men, maar hing ook samen met een andere maatschappelijke verschuiving. Het vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving begon af te nemen; men geloofde niet meer in een samenleving zoals de verzorgingsstaat, met betutte lende interventies van de overheid. Bovendien moest er flink worden bezuinigd op het overheidsbudget. Succes en mislukking werden niet langer toegeschreven aan de overheid, maar aan de inzet van het individu zelf en zijn directe sociale omgeving. De na druk van het overheidsbeleid kwam te liggen op probleemjongeren, zoals lang durig werkloze jongeren, hangjongeren die overlast veroorzaken in buurten en winkelcentra, criminele jongeren, jongeren uit minderheden en drugsverslaaf den. Men werd voorstander van een krachtige preventieve aanpak. De verster king van de binding tussen jeugd en maatschappij hoorde te beginnen bij de ouders, docenten, clubtrainers – want wanneer jongeren zich meer bij school, kerk, sport- en wijkvereniging betrokken voelden, zouden ze minder snel ver vallen in criminaliteit en ander ongewenst gedrag. Scholing en deelname aan de arbeidsmarkt waren en zijn belangrijke integratiemiddelen en kunnen maat schappelijk afglijden voorkomen. Preventief beleid betekende in die tijd de strijd tegen schoolverzuim, een doelmatiger structurering van de opvoeding en de vrije tijd van de jeugd; ook hing het samen met ‘sociale vernieuwing’, oftewel het wegwerken van maatschappelijke achterstanden in wijken en buurten. In 1993 zette het kabinet-Lubbers III (1989-1994) in op wat de ‘risicojeugd’ ging heten. Het Ministerie van WVC constateerde dat het toekomstperspectief niet voor alle jongeren even gunstig en hoopvol was. Met circa 15 procent van de jeugd ging het niet goed of dreigde het zelfs mis te gaan. Drie categorieën jeugdigen baarden het ministerie zorgen: 1 jongeren die hard opvoedingsondersteuning nodig hadden; 2 jongeren die maatschappelijk niet participeerden; 3 zwerfjongeren (dak- en thuislozen). Verder dan deze constatering kwam het helaas niet, het beleid bleef vooral be leid op papier. Onder het kabinet-Kok I (1994-1998) werd het Ministerie van WVC omgedoopt tot Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en maakte de overheid een zekere terugtrekkende beweging, het voeren van een speci fiek gezinsbeleid werd niet noodzakelijk geacht. Niettemin bleven gezinnen en jongeren een aanhoudende bron van zorg voor de overheid, vooral door de

THEORIE

27

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online