Jan Bekker en Toby Witte - Jeugdprofessionals en transformerend jeugdbeleid

1.3  Jeugdbeleid door de tijd heen

van kinderrechters, die kinderen eventueel konden plaatsen in particuliere te huizen, vallend onder het Ministerie van Justitie. In 1915 werd een ‘Staatscommissie tot onderzoek naar de ontwikkeling van jeugdige personen’ ingesteld, naar aanleiding van tal van klachten over de bal dadigheid van jongeren. In 1919 constateerde deze commissie somber dat de voortgaande industrialisatie, urbanisatie en de ontwrichtende effecten van de Eerste Wereldoorlog op de samenleving demoraliserende en negatieve invloe den hadden op het gedrag van jongeren. Het was daarom volgens deze com missie noodzakelijk jongeren te vormen en te beschaven, want de toekomstige kwaliteit van de samenleving hing in sterke mate af van de kwaliteit van op voeding en scholing van jongeren. Door de jeugd te disciplineren kon in zekere zin de toekomst in bedwang worden gehouden, zo was de toen heersende ge dachte. Op energieke wijze werd daarom het verenigingsleven vanuit kerkelijk en particulier initiatief bevorderd. De overheid hield zich vooralsnog op een afstand. Ondanks alle inspanningen en goede intenties slaagden de kerken en charitatieve instellingen er niet in de kwestie ‘jeugd’ op te lossen. Hun bescha vende, opvoedende en vormende acties en activiteiten bleven een druppel op een gloeiende plaat en werden bovendien ernstig gehinderd door de economi sche crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw, waardoor het probleem alleen maar groter werd. Dat werd nog eens versterkt door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Na 1945 heerste de angst dat jongeren, moreel ontwricht door de bezettingsja ren, weerloos meegesleurd zouden worden door het hoge tempo waarin Neder land moderniseerde. In de periode van wederopbouw en economisch herstel was er een snel groeiende behoefte aan geschoolde en gedisciplineerde arbei ders. Een morele paniek maakte zich meester van de bestuurlijke en kerkelijke elite, want was de meerderheid van de jeugd wel opgewassen tegen deze nieuwe situatie en stonden zedeloosheid en onaangepast gedrag niet op de stoep van de samenleving? In 1948 gaf de regering opdracht een onderzoek in te stellen naar ‘het ontstaan en de beïnvloeding van de mentaliteit van de zogenaamde massajeugd’. Na vijf jaren van studie verscheen een stapel wetenschappelijke rapporten. Ze lieten tamelijk overdreven zien hoe ernstig het was gesteld: de jeugd was compleet verwilderd. Het was duidelijk dat de overheid zich van nu af aan op de een of andere wijze beleidsmatig en financieel intensiever moest gaan bemoeien met ‘onmaatschappelijke’ gezinnen en verondersteld misplaatst gedrag van jongeren. In 1952 werd er een Ministerie van Maatschappelijk werk opgericht dat zich buiten het onderwijs(beleid) bezig ging houden met het opgroeiproces van kind tot jongvolwassene. De jeugd gold als het startpunt voor maatschap pelijke vernieuwing en participatie. Jongeren moesten worden begeleid in hun gedragingen en ontwikkeling en vooral niet worden onderdrukt. Er moest dus

THEORIE

25

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online