Jan Bekker en Toby Witte - Jeugdprofessionals en transformerend jeugdbeleid

1  Jeugdbeleid in Nederland

(2005), Londen (2011) en Stockholm (2013), waar jongeren in de buitenwijken in opstand kwamen, vernielingen aanrichtten en aan het plunderen sloegen om uitdrukking te geven aan hun frustraties en uitzichtloze situatie. Ook in Ne derlandse steden doen zich spanningen voor. Niet alleen in Maassluis (zie het artikel hiervoor) maar ook in Zaandam en elders. Toch willen we hier nadrukkelijk opmerken dat het met de meerderheid van de Nederlandse jeugd goed gaat en dat het overheidsbeleid zich niet enkel en uitsluitend richt op groepen waarmee het slecht en bergafwaarts gaat. Er wordt in het jeugdbeleid ook geïnvesteerd in het versterken van de kwaliteit en het talent van jongeren, onder andere via opleiding. De jeugd is een constant onderwerp van beleid en zorg, dat is altijd al zo ge weest. De industrialisatie in de tweede helft van de negentiende eeuw en de kwalijke gevolgen daarvan (zoals het wonen in krotwoningen, slechte hygiëne, het ontbreken van goed onderwijs en jeugdprostitutie) voor de ontwikkeling, het welzijn en de gezondheid van kinderen en jongeren trokken langzaammaar zeker de aandacht van sociaal betrokken burgers en kerken, die zich in toe nemende mate zorgen gingen maken. Heel langzaam drong de ernst van de problematiek – later aangeduid als de ‘sociale kwestie’ – ook door tot de over heid. Van de overheid werd echter aanvankelijk een zekere terughoudendheid verwacht als het ging om armoedebestrijding. De afschaffing van kinderarbeid (onder andere dankzij het Kinderwetje van Van Houten in 1874) en de invoe ring van de Leerplichtwet in 1901 waren de eerste, zeer bescheiden tekenen dat het welzijn en de gezondheid van jongeren de aandacht van de overheid had den. De in 1899 opgerichte Nederlandse Bond tot Kinderbescherming oefende druk uit op de overheid om de nodige wettelijke voorzieningen te treffen ter bescherming van jonge verwaarloosde kinderen. Anders dan tegenwoordig was het begeleiden, beschaven en opvoeden van jongeren vooral – of beter gezegd: primair – een taak van kerken en particuliere charitatieve instellingen, die zelf opdraaiden voor de bekostiging. Dat beteken de niet dat de overheid zich niet om de jeugd bekommerde. In het jaar dat de Leerplichtwet werd ingevoerd (1901) traden ook de zoge heten Kinderwetten in werking, waarin de opvoedingsplicht van ouders werd geregeld. Dit betekende dat bij verzaken van deze plicht, dus wanneer de op voeding tekortschoot of dreigde te ontsporen, de overheid het recht kreeg om in te grijpen in het gezin, dat wil zeggen de ouderlijke macht kon beperken. In dit soort situaties werd de verantwoordelijkheid van de opvoeding overgedra gen aan de door de overheid gesubsidieerde Voogdijraad. Later (in 1921) wer den deze maatregelen uitgebreid met de ondertoezichtstelling en de aanstelling Jeugdbeleid door de tijd heen

THEORIE

1.3

24

Made with FlippingBook - professional solution for displaying marketing and sales documents online