Berna de Boer, Margaret van der Kamp en Birgit Lijmbach - Nederlands in gang

hoofdstuk 1  | Welkom

Woordenlijst

1.2

welcome (to) good morning

welkom (in) goedemorgen

come

kom (komen) de buurman

neighbour

everyone

allemaal de cursus

of

van hoe

course

how (what)

the

de

what’s your name?

hoe heet jij? heet (heten)

Dutch

Nederlands

is called

I

ik

where … from

waar … vandaan

am and

ben (zijn)

where China

waar

en

China

your (plural)

jullie

live

woon (wonen)

de docent teacher docenten (docent) teachers jullie

now

nu

address number answer

het adres

you (plural)

het nummer het antwoord

have two other

hebben (hebben)

twee

no

nee

andere is (zijn)

postal code

de postcode

is

you

u

hij he geeft les (lesgeven) teaches dagen (de dag) days drie three we we beginnen (beginnen) begin / start met with kennismaken get to know wie who ben (zijn) are jij you wat what jouw your (singular) de naam name mijn my dag day je your (singular) de voornaam first name de achternaam surname uit from welk which het land country Engeland England

Ms / Mrs

mevrouw

live also

woont (wonen)

ook

in

in

call (say) but (just)

zeg (zeggen)

maar hoor

(for friendliness,  usually not  translated)

yes

ja

here

hier

already twenty

al

twintig het jaar

year

go on (continue)

gaan verder

(verdergaan)

lesson

de les

has

heeft (hebben)

everyone

iedereen het boek

book

the text one

het

de tekst

één

22  | tweeëntwintig

Made with FlippingBook flipbook maker