Marianne Luitjes en Ilona de Zeeuw-Jans - Ontwikkeling in de groep

1  | Kinderen en groepen

De theorie van Erikson loopt verder tot in de volwassenheid, maar dit boek be perkt zich tot kinderen en adolescenten tot 18 jaar. Voor meer informatie verwij zen we naar ontwikkelingspsychologische literatuur. In elke fase die Erikson beschrijft, dient er als het ware een psychosociale crisis te worden opgelost. Het kan op cruciale momenten in de ontwikkeling twee ver schillende kanten opgaan: positief of negatief. Er bestaat een sterke samenhang tussen de verschillende fasen: de kans is groot dat wanneer in een voorgaande fase de crisis negatief is opgelost, de volgende fase ook zorgelijk uitvalt. Hieruit blijkt dat elementen als vertrouwen, autonomie en zelfwaardering erg belang rijk zijn voor het ontwikkelen van een gezonde en sterke (sociale) identiteit. Een adequaat ontwikkelde identiteit maakt het daarna makkelijker om met anderen om te gaan, je niet zo snel te verliezen in een ander of je niet zo gemakkelijk door anderen te laten beïnvloeden. Deze ontwikkelingsdynamiek wordt hierna per fase uitgewerkt. Fase 1  Bij het kind groeit vertrouwen of wantrouwen (0-1 jaar) Een goede balans tussen geven en nemen is noodzakelijk. In deze fase is het nor maal dat de verzorger veel geeft en de baby veel neemt. Als dit goed verloopt, zal er een gezonde wederkerigheid ontstaan en zal het kind op zijn eigenmanier iets teruggeven – wat de verzorger dan weer voldoening geeft. Bij het kind wordt zo een basis van vertrouwen gelegd waardoor het zich adequaat kan ontwikkelen en in zijn verdere leven in staat is gezonde relaties aan te gaan. Als het kind in deze fase niet leert dat het de ander kan vertrouwen en hij daar door wantrouwen ontwikkelt, zal hij later niet graag betekenisvolle relaties aan gaan. Hij zou anderen kunnen gaan mijden of afwijzen of zelfs bang kunnen wor den voor anderen en bijvoorbeeld xenofobie ontwikkelen (een irrationele en/ of obsessieve angst voor vreemden) (APA, 2014). Wanneer de crisis in deze fase niet goed wordt opgelost, is de kans op hechtingsproblematiek zeer groot (zie ook paragraaf 1.2.3). Fase 2  Het kind komt tot autonomie of tot schaamte en twijfel (2-3 jaar) Nadat kinderen een vertrouwen in hun verzorgers hebben ontwikkeld, ontdek ken ze dat zij ook een eigen wil hebben, dat zij autonoom zijn, zelf dingen kun nen bepalen en tot op zekere hoogte zelf beslissingen kunnen nemen. Peuters ontdekken bijvoorbeeld dat zij zelf kunnen bepalen wanneer ze iets vasthouden of loslaten . Dat leidt weleens tot strijd tussen ouders en kinderen, bijvoorbeeld over het eten van groente of de zindelijkheidstraining. Wanneer peuters door hun ouders – van wie zij op dat moment afhankelijk zijn en met wie zij de meeste tijd doorbrengen – te kort worden gehouden (te veel beschermd) of te hard worden gestraft, ontwikkelen zij een gevoel van schaam te en twijfel . Zij durven dan niet zelf dingen te ontdekken en zullen zich te lang vasthouden aan hun ouders. Hierdoor gaan ze aan zichzelf twijfelen, zich te snel schamen als anderen hen afwijzen of iets ‘raar’ aan hen vinden. Peuters die zich

32 |

Made with FlippingBook flipbook maker