Marilene Gathier en Marieke Goedegebure - Beter Nederlands spreken

hoofdstuk 1  Kennismaken

oud – jong ongeveer dertig, veertig, vijftig jaar een kind, een puber, vol wassen, van middelbare leeftijd, bejaard getrouwd – gescheiden vrijgezel, single verliefd (op …) homo lesbisch/lesbienne zwanger (Ze zijn …) een stel, een echtpaar

leeftijd

een man, een echtgenoot een vrouw, een echtge note een vriend(je) een vriendin(netje) een partner

Hij woont samen. Ze wonen samen.

(vaste) relaties

Let op:

Hij is mijn man. / Zij is mijn vrouw.

Je bent getrouwd met die persoon. Jullie zijn een echtpaar. Je had vroeger een vaste relatie of was met hem/haar getrouwd.

Hij/zij is mijn ex/ex-man/ex-vrouw.

Hij is mijn vriend(je). / Zij is mijn vriendin(netje).

(Meestal:) Je hebt een vaste relatie met die persoon.

Hij is een goede vriend van me. / Hij is mijn beste vriend. / Zij is een goede vriendin van me. / Zij is mijn beste vriendin.

Je hebt een vriendschap met die persoon.

Hij/zij is een kennis van me.

Je kent die persoon, maar hebt geen vriendschap met hem of haar.

33

Made with FlippingBook flipbook maker