Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1  Taalontwikkelingsstoornissen

Kwantitatieve en kwalitatieve deprivatie Kinderen als Victor en Genie zijn gelukkig een zeldzaamheid. Wat vaker voor komt, ook in Nederland, is de situatie waarin het taalaanbod zodanig verarmd is dat een normale taalontwikkeling niet goed mogelijk is. Van kwantitatieve deprivatie is sprake wanneer er heel weinig wordt gesproken in de omgeving van het kind, en van kwalitatieve deprivatie wanneer het taalaanbod te weinig gevarieerd is. Beide vormen van deprivatie van input in de moedertaal kunnen leiden tot een blootstellingsachterstand. Over de minimale kwantiteit en kwali teit van het taalaanbod die nodig zijn voor een normale taalverwerving bestaat geen duidelijke richtlijn. De kwaliteit en de kwantiteit van het taalaanbod kun nen dus alleen in subjectieve termen worden gewaardeerd. Kinderen die een beperkt taalaanbod ontvangen, ontwikkelen onvoldoende inzicht in taalstruc turen. Door deprivatie zouden bovendien structurele veranderingen plaatsvin den in het brein (Van der Ploeg, Lanting & Verkerk, 2007b). Deprivatie in de moedertaal kan uiteraard ook voorkomen bij kinderen die een andere thuistaal hebben dan het Nederlands. Het is als zij achterblijven in de taalontwikkeling daarom altijd van belang om te kijken naar de kwantiteit en de kwaliteit van het aanbod in de thuistaal. Het verband tussen omgevingsfactoren en het ontwikkelen van TOS is in ver schillende studies onderzocht. In paragraaf 1.4.1 werd al een aantal risicofac toren genoemd voor het ontwikkelen van TOS, zoals een familiegeschiedenis met TOS en een lage sociale status van de ouders. De voorspellende waarde van deze factoren is echter matig, waardoor het moeilijk is om te voorspellen wel ke kinderen blijvend TOS zullen hebben. Hart en Risley (2003) vonden in een longitudinaal onderzoek bij 42 gezinnen met verschillende sociaal-economi sche achtergronden dat de kinderen uit de armste gezinnen op 9- tot 10-jarige leeftijd gemiddeld minder taalvaardig waren. Hun vocabulaire was kleiner en hun leesvaardigheid was zwakker dan die van kinderen uit sociaal-economisch sterkere gezinnen. Een verklaring voor dit verschil werd gevonden door de in teractiepatronen te analyseren. De kinderen uit de armere gezinnen kregen een minder rijk en gevarieerd taalaanbod dan de kinderen uit de rijkere gezinnen. Het verband tussen armoede, taalaanbod en taalontwikkeling wordt door andere auteurs op twee manieren verklaard. Enerzijds ervaren ouders met een lagere sociaal-economische status meer stress, wat van invloed is op de kwa liteit van de opvoeding. Anderzijds zijn ouders door de armoede meer tijd kwijt om in de eerste levensbehoeften van de familie te voorzien, waardoor ze minder tijd hebben voor interactie met hun kind (Perkins, Finegood & Swain, 2013). In een retrospectief longitudinaal onderzoek bij 9.600 Britse kinderen en hun ouders werd gekeken naar de factoren die van invloed zijn op de taalvaar digheid bij aanvang van school. De taalvaardigheid van kinderen op 2-jarige leeftijd werd beïnvloed door het communicatieve klimaat in de omgeving. Het aantal boeken dat het kind tot zijn of haar beschikking heeft, de frequentie van

48

Made with FlippingBook - Online catalogs