Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1  Taalontwikkelingsstoornissen

1.6.2 Neurobiologie TOS is een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. In definities van TOS wordt vaak opgenomen dat hiervoor ‘geen duidelijke verklaring’ bestaat en/of dat er ‘geen duidelijke aanwijzingen mogen zijn van een neurologische stoornis’ (onder andere Leonard, 2011). Hiermee wordt bedoeld dat bij het individuele kind geen sprake mag zijn van aantoonbare hersenlaesie, zoals bij verworven kinderafasie en het syndroom van Landau-Kleffner. Verworven kinderafasie wordt geclassificeerd als verworven TOS door niet-aangeboren hersenletsel: bij deze kinderen verloopt de taalverwerving in eerste instantie normaal en treedt pas na verloop van tijd een stagnatie of verlies van taalvaardigheid op. Welk neurobiologisch probleem de symptomen van TOS veroorzaakt, is nog onbekend. Er wordt veel onderzoek gedaan naar verschillen in vorm en activatie in het brein van kinderen met en zonder TOS (onder andere Badcock, Bishop, Hardiman, Barry &Watkins, 2011; Bishop, 2000; Verhoeven et al., 2012; Webster et al., 2008). In bijvoorbeeld Pijnacker, Davids, Van Weerdenburg en Van Alphen (2015) werd met een eeg een afwijkende hersenactiviteit gemeten bij het verwerken van ongrammaticale zinnen. Bij kinderen met TOS was de reactie op de ongrammaticaliteit trager en was de activatie meer verspreid over het brein dan bij kinderen zonder TOS. Een groot nadeel van het schaarse neuro-onderzoek bij TOS is dat er groepsgemiddelden worden vergeleken. De hersenactiviteit van de groepen kan significant verschillen, maar vaak is er ook overlap: het brein van sommige kinderen met TOS lijkt op dat van kinderen met een normale taalverwerving en andersom. Daarnaast lijken de verschillen in vorm en activatie niet specifiek voor TOS: vergelijkbare groepsresultaten zijn er in andere studies ook voor kin deren met en zonder autisme, ADHD en dyslexie. Vooralsnog is de conclusie dat de resultaten van deze groepsstudies ons niet helpen bij de diagnostiek en behandeling van het individuele kind. Ook voor dyslexie, een onderwerp waarvoor veel meer onderzoek gedaan is naar de vorm en activatie van het brein, concludeert Bishop (2013) dat de onderzoeksresul taten vooralsnog geen meerwaarde hebben voor diagnostiek en behandeling. 1.6.3 Cognitie Een van de eerste cognitieve verklaringsmodellen van TOS neemt een stoor nis in de spraakperceptie (auditieve verwerkingsstoornis) als uitgangspunt (bij voorbeeld Tallal & Piercy, 1973). Volgens deze temporal processing -theorie heb ben kinderen met TOS moeite met snel veranderende akoestische informatie, zoals in de overgang van de plofklank naar de vocaal in de syllabe /da/. Er zijn verschillende studies uitgevoerd waarin kinderen met TOS het stemcontrast /da/-/ta/ in luistertaken moesten detecteren, discrimineren of categoriseren.

36

Made with FlippingBook - Online catalogs