Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.4  Prognose

stige prognose: slechts 13% van deze kinderen had geen problemen meer op 5;6-jarige leeftijd. Bij een expressieve stoornis in alleen de taalvorm, maar op gebied van zowel syntaxis en morfologie als fonologie is de prognose gunstiger: 56% van de kinderen met zo’n stoornis scoorde op 5;6-jarige leeftijd gemiddeld. De gunstigste prognose gold voor kinderen met op 4-jarige leeftijd alleen een fonologische stoornis: bij 78% van hen was de stoornis op 5;6-jarige leeftijd verdwenen. Volgens Snowling et al. (2015) zijn ernstiger taalproblemen en een zwakke lees- en schrijfvaardigheid op 3;6- en 5-jarige leeftijd voorspellers voor persisterende TOS. Zij volgden drie groepen van in totaal 145 kinderen: (1) kinderen die op jonge leeftijd gediagnosticeerd waren met TOS, (2) kinderen met een familiaal risico voor dyslexie, en (3) kinderen met een normale ontwikkeling. Op 3;6-, 5;6- en 8-jarige leeftijd werden de taal- en de lees- en schrijfvaardigheid on derzocht. De kinderen die meer dan 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde scoorden kregen de classificatie TOS. Kinderen met persisterende TOS (stoor nis aanwezig op alle meetmomenten) hadden ernstiger taalproblemen dan kin deren met voorbijgaande TOS (wel stoornis op 3-jarige leeftijd, niet op 5;6- en/ of 8-jarige leeftijd). De taal-, lees- en schrijfvaardigheid waren relatief zwak bij de kinderen met persisterende TOS, en sterker bij de kinderen bij wie de TOS van voorbijgaande aard bleek. Als een kind op 5;6-jarige leeftijd hersteld was, verliep de ontwikkeling van het leren lezen en schrijven over het algemeen pro bleemloos. Een andere opvallende conclusie van Snowling et al. (2015) was dat het fa miliaal voorkomen van dyslexie een risicofactor is voor TOS die op latere leef tijd ontstaat. Een deel van de kinderen in hun studie had gemiddelde taalscores als 3-jarige, maar bleek als 5;6-jarige toch taalproblemen te hebben ontwikkeld. Bij veel van deze kinderen kwam dyslexie voor in de familie. Deze groep kinde ren ondervond ook problemen met het leren lezen en schrijven. Ook in de studie van Zambrana et al. (2014) werd een groep kinderen ge vonden bij wie op 3-jarige leeftijd geen, maar op 5-jarige leeftijd wel TOS werd vastgesteld. Het is niet verrassend dat deze kinderen een groter risico hebben op het ontwikkelen van problemen met lezen en spellen (Snowling et al., 2015). Bij deze ‘late’ groep bleken de risicofactoren voor vroege TOS echter minder van toepassing: er was minder vaak sprake van jongens, een zwak taalbegrip en familiale dyslexie. Bishop et al. (2012) bekeken risicofactoren ook vanuit het perspectief van de omgeving en familie en lieten zien dat zwakke nonsenswoordenrepetitie van een ouder een voorspeller was voor TOS op 4-jarige leeftijd in een groep late talkers van 20 maanden oud.

31

Made with FlippingBook - Online catalogs