Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.4  Prognose

In geen van de besproken studies is gecontroleerd voor effecten van therapie, wat inhoudt dat sommige kinderen wel therapie kregen en andere niet. De stu dies zijn op dit punt niet vergelijkbaar en het is daarom niet mogelijk om een uitspraak te doen over de bijdrage van therapie aan de herstelpercentages. 1.4.1 Risicofactoren Kennis van risicofactoren kan helpen bij het vroeg herkennen van TOS. In de systematische review van Berkman et al. (2015) wordt geconcludeerd dat man nelijk geslacht, familiegeschiedenis met TOS, lage sociale status van de ouders en perinatale factoren (prematuriteit, laag geboortegewicht, complicaties bij geboorte) de kans op taalproblemen verhogen. Het belang van risicofactoren voor vroege diagnose wordt echter gerelativeerd. In de longitudinale Early Lan guage in Victoria Studies (Reilly et al., 2007, 2010) waren geslacht en familiaal voorkomen van TOS slechts zwakke voorspellers van een lage woordenschat score (CDI-vragenlijst) op 2-jarige leeftijd. De beste voorspeller voor vroege taalvaardigheid was de vroege communicatie van het kind zelf (bijvoorbeeld met 12 maanden). Sociaal-economische status en woordenschatniveau van de moeder hadden geen effect op de woordenschat op 2-jarige leeftijd. In een fol low-upstudie werd nagegaan of deze factoren wellicht meer invloed hebben op de taalvaardigheid naarmate het kind ouder wordt. De voorspellende bij drage van geslacht en familiaal voorkomen van TOS op de taalvaardigheid van de 4-jarige kinderen bleef significant. De sociaal-economische factoren waren inderdaad betere voorspellers van taalvaardigheid op 4-jarige dan op 2-jarige leeftijd. De voorspellende waarde van alle factoren was echter nog steeds ma tig. De toevoeging van de beoordeling van de vroege taalvaardigheid van het kind (bijvoorbeeld late-talkerstatus) als voorspellende factor maakte het model sterker (30% verklaarde variatie in expressieve CELF-taaltestscore). Reilly et al. (2007, 2010) concluderen dat het moeilijk is om te voorspellen welke late tal kers (lage woordenschatscore met 2 jaar) blijvend TOS zullen hebben. Zij advi seren daarom monitoring en vroege (universele) interventie voor alle kinderen met TOS. Risicofactoren blijken slechts beperkt bruikbaar voor de signalering van TOS; ze zijn echter ook relevant voor inschatting van het verloop van de taalverwer ving bij een kind met (een vermoeden van) TOS. Voor indicatie van (vroege) in terventie is het van belang om te kunnen voorspellen wanneer er een grote(re) kans is op een spontane inhaalslag of juist een blijvende taalzwakte. Deze voor spellers of risicofactoren kunnen meegenomen worden in een gesprek met ou ders over de prognose en bij keuze voor therapie, begeleiding en type onder wijs. Uit wetenschappelijke literatuur komen de volgende risicofactoren voor hardnekkige TOS naar voren:

29

Made with FlippingBook - Online catalogs