Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.4  Prognose

ge interventie is van belang voor de subgroep late talkers met blijvende taal problemen (Leonard, 2014). Uit de longitudinale studie van Silva, McGee en Williams (1983) blijkt dat 39% van de 3-jarigen met TOS nog steeds TOS heeft op 7-jarige leeftijd. Naarmate het kind ouder wordt, zal TOS in steeds meer gevallen hardnekkig zijn. Dit blijkt uit de resultaten van verschillende longitu dinale studies met grote groepen kinderen. Bishop en Edmundson (1987) volg den 4-jarigen (n=68) met TOS, van wie 56% nog steeds TOS had op de leeftijd van 5;6 jaar. Stothard et al. (1998) onderzochten subgroepen van deze kinderen nogmaals toen zij 15 jaar waren en concludeerden dat 70% van de kinderen die TOS hadden op de leeftijd van 5;6 jaar nog altijd TOS had op de leeftijd van 15 jaar. Opvallend was dat bij 30% van de kinderen die als 4-jarige wel, maar als 5;6-jarige geen TOS hadden, opnieuw de diagnose TOS werd gesteld. Conti-Ramsden et al. (2001) onderzochten tweehonderd Britse kinderen op 7- en op 11-jarige leeftijd die het speciaal onderwijs voor kinderen met TOS be zochten. Op 11-jarige leeftijd behaalde slechts 12% van hen gemiddelde scores op alle afgenomen taaltests. In een studie van Beitchman et al. (1994) partici peerden 142 12-jarige Canadese kinderen met een spraak- en/of taalontwikke lingsstoornis die als 5-jarige waren gediagnosticeerd. Bij 101 van deze kinderen werd op 12- of 13-jarige leeftijd follow-uponderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat 72% van hen toen nog steeds een spraak- en/of taalstoornis had. De gunstig ste prognose gold voor kinderen met alleen een spraakstoornis, en de ongun stigste voor kinderen met zowel een spraak- als een taalstoornis. Johnson et al. (1999) zochten opnieuw contact met de kinderen uit de studie van Beitchman et al. (1994), van wie er 114 werden getraceerd en onderzocht toen ze 19-20 jaar waren. Slechts 13% van de kinderen die als 5-jarige TOS (soms met bijko mende spraakstoornis) hadden, scoorde als adolescent gemiddeld. Bij 73% bleef de diagnose TOS bestaan en van de kinderen met spraakproblemen had 44% nog steeds een spraakstoornis op 19- tot 20-jarige leeftijd. In een jongere groep waarbij de taalachterstand door ouders werd vastgesteld, bleek het herstel wel blijvend (Dale, McMillan, Hayiou-Thomas & Plomin, 2014). In deze grootscha lige longitudinale studie bleek dat van de 633 onderzochte tweelingen die vol gens hun ouders achterliepen op 2-jarige leeftijd, 59% hersteld was op 4-jarige leeftijd. Op 7- en 12-jarige leeftijd bleken de taalscores van deze herstelde kin deren niet te verschillen van die van de groep die nooit TOS had gehad. Een overzicht van longitudinale studies bij kinderen met TOS en de herstelpercen tages tijdens de follow-up staat in tabel 1.1. Scarborough en Dobrich (1990) suggereren dat sommige kinderen slechts schijnbaar herstellen: ze hebben geen opvallende taalproblemen meer, maar ontwikkelen later wel leesproblemen. In een longitudinale studie naar vier kin deren met taalproblemen vonden zij dat deze kinderen, hoewel zij laat waren met spreken, (net) gemiddeld scoorden op 5-jarige leeftijd, maar dat drie van hen ernstige leesproblemen kregen rond 8-jarige leeftijd. De auteurs suggereer-

27

Made with FlippingBook - Online catalogs