Ellen Gerrits, Mieke Beers, Gerda Bruinsma en Ingrid Singer - Handboek taalontwikkelingsstoornissen

1.3  Prevalentie en incidentie

van TOS lopen uiteen; in een opsomming van Nederlandse prevalentiecijfers in Reep-van den Bergh, De Koning, De Ridder-Sluiter, Van der Lem en Van der Maas (1998) zelfs van 2% tot meer dan 20%. Deze spreiding wordt veroorzaakt door het gebruik van verschillende tests, bijvoorbeeld een oudervragenlijst of een genormeerde taaltest, en door het gebruik van verschillende afkapwaarden en classificatiecriteria. Een screeningstest leidt tot een hogere prevalentie dan een taaltest, en dit geldt ook voor een afkapwaarde van één standaarddeviatie beneden de norm in vergelijking met twee standaarddeviaties. Het meest geciteerde prevalentiecijfer is 7% en is afkomstig uit de studie van Tomblin et al. (1997). In deze studie werd een grote populatie 5-jarige kinderen gescreend met een taalscreeningsinstrument. Bij de niet-pluisgroep en een ver gelijkbaar aantal kinderen met een pluisscore werden daarna de TOLD-taaltest en een gehoor- en IQ-test afgenomen. Alleen kinderen met Engels als moeder taal werden geïncludeerd. Kinderen met een non-verbaal IQ hoger dan 85, een normaal gehoor en een score op 2/6 subtests van de TOLD van ten minste −1,3 standaarddeviatie werden geclassificeerd als TOS. De articulatiesubtest werd wel afgenomen, maar de score hierop werd niet meegenomen in de TOS-clas sificatie. De uitkomsten van 7,4% van de kinderen pasten in deze TOS-criteria. Opvallend in de studie van Tomblin et al. (1997) is het kleine verschil in preva lentie tussen jongens en meisjes, namelijk 8% versus 6%. Dit is een verhouding van 4:3, terwijl in klinische groepen, zoals kinderen die worden gezien in een audiologisch centrum of het speciaal onderwijs, sprake is van een verhouding van 3:1 (onder andere MAC-AC-jaarverslag, 2012; Leonard, 2014). Dit lijkt te suggereren dat jongens oververtegenwoordigd zijn in de klinische populatie en dat bij meisjes dikwijls ten onrechte wordt aangenomen dat geen sprake is van TOS. Dit wordt bevestigd door Stephan, Diender, Uilenburg en Wiefferink (2015), die aantonen dat zonder gerichte taalscreening jongens tien maanden eerder naar het taalteam van een audiologisch centrum verwezen worden dan meisjes. In een regio waar taalscreening wel werd toegepast, bestond geen ver schil in verwijsleeftijd tussen jongens en meisjes. Uitgaande van een prevalentie van 7% telde Nederland in 2016 ongeveer 13.000 5-jarige kinderen met TOS en ruim 196.000 kinderen tot 15 jaar met TOS (CBS, 2016). Hoeveel kinderen met de diagnose TOS er in werkelijkheid zijn in Nederland is niet bekend, omdat dit niet landelijk geregistreerd wordt. Het incidentiecijfer bestaat uit het aantal nieuwe gevallen van een ziekte of be perking in een bepaald tijdvak, bijvoorbeeld een jaar. Hierover zijn met betrek king tot TOS geen cijfers bekend; Nederland kent geen landelijke registratie van kinderen met TOS. Bij de audiologische centra worden jaarlijks ongeveer 6.000 kinderen aangemeld met een hulpvraag met betrekking tot de taalvaardigheid; dit zijn echter niet alleen kinderen met TOS (onder andere MAC-AC-jaarver slag, 2012).

25

Made with FlippingBook - Online catalogs