Marilene Gathier - Schrijf Vaardig 3

Oefening 15 Hieronder staan de zinsdelen van oefening 10. Maak opnieuw zinnen, maar begin nu met een ander zinsdeel. Begin dus niet met het onderwerp, dat heb je in oefening 10 al gedaan.

1 in Utrecht – mijn dochtertje en ik – zijn – geweest – gisteren 2 volgende week – gaat – naar de brugklas – ze

3 sinds een paar jaar – je – krijg – de schoolboeken – van de overheid 4 wel zelf – je – moet – op de middelbare school – de rest van je spullen – aanschaffen 5 zijn – gegaan – eerst – naar V&D – daarom – we 6 allerlei schoolspullen – je – kun – op de schoolcampus – in de zomervakantie – kopen 7 voor die schoolspullen – veel geld – betalen – overal – moet – je 8 kost – wel € 40,– – een tas van een goed merk – in de meeste winkels 9 naar school – de eerste lesdag – graag – met goede spullen – gaan – willen – kinderen 10 veel geld – ik – dus – gisteren – bij V&D – uitgegeven – heb

Waar staat het tweede werkwoord?

In de hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats. (In zinnen met de voegwoorden en , maar , want , of beginnen we de zinsdelen te tellen na het voeg woord.) En in principe staan de andere werkwoorden achteraan in de zin. Dit noe men we de tangconstructie : de werkwoorden vormen de poten van de tang.

Ik wil goed Nederlands leren. Hij heeft me gisteren gebeld. Ze drinkt haar koffie op. (Het tweede deel van een scheidbaar werkwoord komt ook achteraan.)

38

Made with FlippingBook - Online Brochure Maker