Dina Bouman-Noordermeer - Beter Nederlands: Een inleiding
C Z insbouw
149
1 Hoofdzinnen
151 151 154 155 163 163 165 166 168
1.1 ‘Gewone’ zinnen
1.2 Vraagzinnen
1.3 De rest van de zin
2 Bijzinnen
2.1 Omdat -zinnen 2.2 Als -zinnen 2.3 Dat -zinnen 2.4 Of -zinnen
2.5 Bijvoeglijke bijzinnen
171
D S pelling
175
1 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden Het enkelvoud eindigt op: 1.1 Twee medeklinkers (consonanten) 1.2 -au/-ou, -ei/-ij, -eu, -ie, -ui + medeklinker
177
177 177 177 179 180 180 181 181 182 183 184 184 184 185 186 187 187 189 189 193 194 184
1.3 Klinker (vocaal) + medeklinker 1.4 Dubbele klinker + medeklinker
1.5 -a, -i, -o, -u, -y 1.6 -eau, -é, -ee, -ay
1.7 -ie zonder klemtoon 1.8 -ie met klemtoon
1.9 -s 1.10 -f
2 Bijvoeglijke naamwoorden + -e
Het bijvoeglijk naamwoord eindigt op:
2.1 Twee of meer medeklinkers: + e
2.2 -au/-ou, -ei/-ij, -eu, -ie, -ui + medeklinker: + e
2.3 Klinker + medeklinker
2.4 Dubbele klinker + medeklinker
2.5 -s wordt -ze 2.6 -f wordt -ve
2.7 Geen -e na een klinker of na -en
3 Werkwoordsvormen
3.1 De onvoltooid tegenwoordige tijd enkelvoud
3.2 De onvoltooid verleden tijd van regelmatige werkwoorden 3.3 Het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden
Made with FlippingBook - Online Brochure Maker