Dina Bouman-Noordermeer - Beter Nederlands: Een inleiding

Inhoud

Inleiding

11

A W oordsoorten

13

1 Vraagwoorden

15 15

1.1 Wie en wat

1.2 Waar

19 20 21 22 23 24 26 26 26 28 33 33 34 34 36 38 38 45 46 32

1.3 Wanneer

1.4 Hoe en hoeveel

1.5 Welk(e)

1.6 Waarom – omdat ...

1.7 Wat voor (een) ... + zelfstandig naamwoord

2 Zelfstandige naamwoorden (substantieven)

2.1 Enkelvoud en meervoud 2.2 De -woorden en het -woorden

2.3 Meervoud: enkelvoud + -s of enkelvoud + -en

2.4 Verkleinwoorden (diminutieven)

3 Lidwoorden: de, het, een

3.1 Enkelvoud: de en het (bepaald)

3.2 Meervoud: de (bepaald)

3.3 Een of geen lidwoord (onbepaald) 3.4 Er bij een onbepaald onderwerp

4 Bijvoeglijke naamwoorden (adjectieven) en bijwoorden

4.1 Bijvoeglijke naamwoorden

4.2 Bijwoorden

4.3 Groot – groter – grootst (vergelijkingen)

4.4 (N)iets/wat moois

51 51

4.5 Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden

5 De ontkenning (negatie)

53 53 54 59 61

5.1 Geen 5.2 Niet

5.3 Niets, niemand, nergens, nooit

5.4 En verder ...

Made with FlippingBook - Online Brochure Maker